33594 |
tomaat |
tomaat:
temaat’ (L318a Keent)
|
tomaat
I-7
|
24256 |
torenvalk |
smelleken:
smaelke (L318a Keent)
|
torenvalk
III-4-1
|
22025 |
tortelduif |
lachduif:
lachdoef (L318a Keent),
roosduif:
werd als huisdier gehouden als remedie tegen roos
roeësdoef (L318a Keent)
|
tortelduif
III-4-1
|
29307 |
touwslager |
zeeldraaier:
zē̜ldrɛjǝr (L318a Keent)
|
Persoon die op ambachtelijke wijze touwen maakt. [N 48, 1; monogr.]
II-7
|
19379 |
traproede |
roede voor de traploper:
rū.i̯ vøͅr də trapløͅi̯pər (L318a Keent)
|
traploperroede
III-2-1
|
19463 |
trede |
trede:
trē̜j (L318a Keent),
treder:
trē̜jǝr (L318a Keent)
|
Elk van de horizontale, schuin boven elkaar gelegen delen van een trap. Bij een eenvoudige trap bevindt zich tussen de treden een open ruimte, bij andere trappen een verticaal stootbord. De treden worden van voren rond of geprofileerd bewerkt en hebben doorgaans een dikte van 28 tot 45 mm. Zie ook afb. 68. [N 55, 104a; N 79, 15; monogr.] || Het pedaal van een spinnewiel. Door het trappen op het pedaal met één of met beide voeten kan men het drijfwiel met behulp van de koppelstang doen draaien (Grothe, pag. 283-284). [N 34, B1; monogr.]
II-7, II-9
|
19292 |
treiteren |
hevelen:
hieëvele (L318a Keent),
jensen:
jênse (L318a Keent),
plagen:
plaoge (L318a Keent),
stieren:
stiere (L318a Keent),
transeneren:
transeneere (L318a Keent),
treiteren:
traetere (L318a Keent)
|
pesten || pesten, treiteren, sarren || plagen || treiteren, sarren || vervelen, pesten
III-1-4
|
33955 |
trekhaken, -ogen |
weerhaken:
wērhǭkǝ (L318a Keent)
|
IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12]
I-10
|
19362 |
treuzelaar |
klungelboks:
klôngelbóks (L318a Keent, ...
L318a Keent)
|
treuzelaar
III-1-4
|
25051 |
troebel, vuil (water) |
moerig:
meurig (L318a Keent)
|
troebel
III-4-4
|