28963 |
vademen |
invamen:
envīǝmǝ (L318a Keent),
vamen:
vīǝmǝ (L318a Keent)
|
Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.]
II-7
|
20330 |
vader |
oude:
aoje (L318a Keent),
pap:
pap (L318a Keent),
vader:
vaâder (L318a Keent)
|
vader || vader (ongunstig) || vader, papa
III-2-2
|
19051 |
vals |
vals:
vâls (L318a Keent)
|
gemeen
III-1-4
|
34489 |
van veren wisselen |
ruizelen:
rȳzǝlǝ (L318a Keent)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
26250 |
vang |
praam:
prām (L318a Keent)
|
Algemene benaming voor de gehele reminrichting aan het aswiel van windmolens. De vang bestaat uit een houten of stalen ring, al dan niet uit één stuk, die onder invloed van een zwaar gewicht, de vangbalk , om een houten wiel wordt geklemd. Het afremmen van de as met het gevlucht gebeurt aan de voet van de molen of op de zwichtstelling met behulp van het vangtouw. Zie ook afb. 51. Men onderscheidt twee typen vanginrichtingen, namelijk de blokvang en de hoepelvang. Tot de blokvang behoren de Vlaamse vang en de Hollandse vang of stutvang. De hoepelvang kan worden onderverdeeld in de houten- en stalen hoepelvang. Zie voor de benamingen van de diverse typen van vanginrichtingen de lemmata ɛhoepelvangɛ, ɛblokvangɛ, enz.' [N O, 12a; A 42A, 79; Sche 57; monogr.; N D, 33 add.]
II-3
|
26257 |
vangbalk |
vangbalk:
vaŋbalǝk (L318a Keent)
|
De zware balk die de vang aantrekt. De vangbalk is met één uiteinde aan de vangezel bevestigd, terwijl het andere einde los hangt en op en neer kan bewegen. In de buurt van het vaste einde is de balk door middel van het lange sabelijzer met het sabelstuk van de vang verbonden. Zie ook afb. 51.4 en 53. [N O, 12l; A 42A, 80; monogr.]
II-3
|
26261 |
vanghaak |
vanghaak:
vaŋhǭk (L318a Keent)
|
De van hout of ijzer vervaardigde haak waaraan de vangbalk in ruststand hangt. Zie ook afb. 51.8 en 53. [N O, 12o; A 42A, 82; monogr.]
II-3
|
24518 |
varen (alg.) |
kant:
kânt (L318a Keent),
vaan:
mv.
vaane (L318a Keent)
|
varens
III-4-3
|
24887 |
varkensgras |
varkensgras:
vêrkesgraâs (L318a Keent)
|
varkensgras
III-4-3
|
33393 |
varkenstrog |
trog:
truǝx (L318a Keent)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. Het lemma ''varkenstrog'' is behandeld in wld I.6 (2.4.3). Hier worden enkele aanvullende gegevens vermeld. [N 18, 31; monogr.]
I-12
|