20174 |
voogd |
momber:
moômer (L318a Keent)
|
voogd
III-2-2
|
18963 |
voor de gek houden |
betoepen:
betoepe (L318a Keent)
|
bedotten, voor de gek houden
III-1-4
|
20409 |
voornaam |
voornaam:
vuur’naam (L318a Keent),
= naam, voornaam
vuuërnaam (L318a Keent)
|
voornaam
III-2-2
|
20191 |
voorouder(s) |
voorzaten:
vuurzaate (L318a Keent)
|
voorouders
III-2-2
|
25471 |
voorschoot |
wabel:
wābǝl (L318a Keent)
|
De doorgaans van leer vervaardigde voorschoot van de smid en loodgieter. [N 33, 4; N 64, 163a; L B1, 65c; monogr.]
II-11
|
33853 |
vooruittrappen |
kappen:
kapǝ (L318a Keent)
|
De meeste woorden in dit lemma komen ook in het volgende lemma voor. [N 8, 70b en 71]
I-9
|
34583 |
voorwand |
voorschot:
vø̄rsxot (L318a Keent)
|
De vaste of afneembare voorplank van de kar of wagen. De kar met opkipbare bak heeft meestal een vaste voorwand; bij die met vaste bak kan de voorwand weggenomen worden en vervangen worden door bv. een oogsthek om de laadruimte te vergroten. Dit lemma vertoont een grote gelijkenis met het lemma voor de achterwand. Dat is niet te verwonderen, omdat er betekenisuitbreidingen in de twee richtingen zijn geweest. Ten noorden van de lijn Halen (P 48) - Neeroeteren (L 368) hebben de benamingen voor de achterplank geleidelijk aan ook de betekenis "voorplank" gekregen, omdat de achterplank altijd een apart onderdeel van de kar of de wagen geweest is, terwijl de voorplank alleen maar bij de hoogkar los is en dus een apart onderdeel vormt. Ten zuiden van deze lijn is echter het omgekeerde gebeurd: de achterplank heeft de naam van de voorplank gekregen. Vermoedelijk hadden de karren hier oorspronkelijk helemaal geen achterplank. Toen men nadien de karbak achteraan ook ging afsluiten (om de laadruimte te vergroten), werd daarvoor dan dezelfde naam gebruikt als die van de voorplank, die hier sterk op leek. (Meer hierover is te vinden in Goossens 1963, pag. 54-58). Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [Meer hierover is te vinden in Goossens 1963, pag. 54-58]
I-13
|
19712 |
vork |
riekje:
ri̯kskə (L318a Keent),
verket:
vərkeͅt (L318a Keent)
|
vork || vork om mee te eten [Roukens 03 (1937)]
III-2-1
|
20220 |
vriend, kameraad |
kameraad:
kammeraot (L318a Keent)
|
kameraad
III-2-2
|