id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
19310 | durven | durven: dörve (Keent) | durven III-1-4 |
19345 | dwarsdrijver | warsdrijver: waersdriêver (Keent), warskop: waerskop (Keent) | dwarsdrijver || weerbarstig persoon III-1-4 |
19504 | dweil | dweil: dwɛ̄l (Keent) | dweil III-2-1 |
19657 | dweilen | dweilen: dwɛlə (Keent) | dweilen III-2-1 |
20394 | echtgenoot | baas: baas (Keent), mens: mins (Keent) | baas, echtgenoot || echtgenoot III-2-2 |
24436 | eekhoorn | eekhoorntje: eikuûrke (Keent), vlooienbok: spottend, figuurlijk vloeëjebók (Keent) | eekhoorntje III-4-2 |
30220 | een dak beschieten | beschieten: bǝsxētǝ (Keent) | Een houten beschot op de gordingen aanbrengen. [N 54, 174b; monogr.] II-9 |
18077 | een verkoudheid hebben | een kou opgelopen hebben: ich heb ein kouj opgelaope (Keent), een kou te pakken hebben: ich heb ein kouj te pakke (Keent), het te pakken hebben: ich heb t te pakke (Keent) | Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)] III-1-2 |
33877 | een veulen werpen | veulen: vø̄lǝ (Keent) | Als de weeën toenemen, gaat de merrie liggen. De geboorte begint, als de vliezen breken en het vruchtwater wegloopt. [JG 1a, 1b; N 8, 52] I-9 |
34495 | een zandbad nemen | kotelen: kūtǝlǝ (Keent), kuilen: kulǝ (Keent) | Met de vleugels een zandbad nemen in de zonneschijn, gezegd van kippen. [N 19, 61b; A 28, 13a; A 28, 13b; Lu 6, 13a; Lu 6, 13b; monogr.] I-12 |