e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Keent

Overzicht

Gevonden: 1396
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knorrepot brombeer: brómbaer (Keent), brommelwammes: brómmelwaames (Keent), iezegrim: iêzegrim (Keent), knoterboks: knooterbóks (Keent), knotergat: kneutergaât (Keent), knoterhout: knoeëterhout (Keent), knoterpot: knoeëterpot (Keent, ... ), kribbebijter: krubbebiêter (Keent), luppentrul: luppentrûl (Keent), nieserd: niêsert (Keent), niesgat: niêsgaat (Keent) brombeer || iemand die moppert || knorrepot || mopeeraar || mopperaar || mopperpot III-1-4
koe die eenmaal heeft gekalfd verse koe: vø̜rsǝ [koe] (Keent) Zie afbeelding 6. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N C, 14a; monogr.] I-11
koeherder zweitser: zwęi̯tsǝr (Keent) Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
koekenpan pan: pan (Keent) koekenpan III-2-1
koekje knapkoek: Specialiteit in Maaseik, Wessem en Nederweert Verklw. knapkukske  knapkoôk (Keent), pletsertje: Uitsluitend verklw.  plet’serke (Keent), sletsertje: Uitsluitend verklw.  sletserke (Keent) koekje || plat en rond koekje met gekartelde rand en van boven met suiker bestrooid || ruitvormig geel gebak met een scheut ammoniak in het beslag III-2-3
koffiedik dras: dras (Keent) koffiebezinksel III-2-3
koken (intr.) koken: Weem koeëktj heej: wordt gezegd als iemand aanmerkingen heeft over het eten  koeëke (Keent) koken III-2-3
koken (tr.) koken: koôke (Keent) koken III-2-3
kokmeeuw keek: keek (Keent) kokmeeuw III-4-1
kom kom: kom (Keent), staar: stā.r (Keent) aardewerken kom, blauw van kleur en met hoge vorm, met 2 oren voor braadworst of zuurkool || kom III-2-1