24331 |
meikever |
koning:
kuuëning (L318a Keent),
mulder:
mölder (L318a Keent),
predikant:
prittekânt (L318a Keent)
|
meikever
III-4-2
|
20309 |
meisje |
maagdje:
maechtje (L318a Keent),
pul:
pöl (L318a Keent)
|
meisje
III-2-2
|
20366 |
meisje met wie een jongen verkering heeft |
geliefde:
geleêfdje (L318a Keent)
|
geliefde, liefje
III-2-2
|
24543 |
melde |
schietmelde:
scheetmîltj (L318a Keent)
|
melde
III-4-3
|
33882 |
melk van het paard |
melk:
mɛlǝk (L318a Keent)
|
De biest- of paardsmelk bevat ingrediënten die het veulen tegen verscheidene ziekten weerstand geven en die er bovendien voor zorgen dat het darmpek, de taaie, donkere substantie die zich in de darmen van het pasgeboren veulen bevindt (zie het lemma ''de eerste uitwerpselen van het veulen'' (5.7)), verwijderd wordt.' [N 8, 32.6 en 57]
I-9
|
34241 |
melk zeven |
zijen:
zei̯ǝ (L318a Keent)
|
De melk door een doek, zeef of filter laten vloeien om de melk te zuiveren van onbruikbare of verontreinigende stoffen of bestanddelen. [S 46; Wi 30; monogr.; add. uit N 12, L 324]
I-11
|
19930 |
melkzeef |
zijschotel:
zei̯sxuǝtǝl (L318a Keent)
|
Voorwerp waarmee men melk zeeft. Het is een soort vergiet met als bodem een doek. De melk wordt uit de melkemmer via deze melkzeef in de melkbus gegoten. Hierdoor blijven grove verontreinigingen achter. Zie afbeelding 11. [A 18, 11a; L 48, 35.Ia; Lu 2, 35.Ia; Gwn 8, 6; JG 1d; monogr.]
I-11
|
19137 |
menen |
menen:
meîne (L318a Keent)
|
menen, denken, bedoelen
III-1-4
|
20222 |
mens |
mens:
zowel voor man als vrouw
mins (L318a Keent)
|
mens
III-2-2
|
24212 |
merel |
smeerling:
smaerling (L318a Keent)
|
merel
III-4-1
|