27171 |
blende-ader |
blende-ader:
blęndǝǭr (Q255p Kelmis)
|
Een blende-ader. "Blende is een verbinding van een metaal (m.n. zink) met zwavel, zoals het als mineraal voor-komt" (Van Dale, 11de druk, pag. 368.) [monogr.]
II-4
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
blīve (Q255p Kelmis)
|
blijven [ZND 25 (1937)]
III-4-4
|
25111 |
bliksem, bliksemflits |
blits:
der blitz (Q255p Kelmis, ...
Q255p Kelmis)
|
bliksemen [ZND 21 (1936)] || het bliksemt [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
27214 |
blinde mijngang |
blinde strek:
bleŋ štrek (Q255p Kelmis)
|
Niet meer gebruikte mijngang die niet dichtgestort was. [monogr.]
II-4
|
27215 |
blinde schacht |
blinde schacht:
bleŋǝ šāt (Q255p Kelmis)
|
Een niet meer gebruikte schacht. [monogr.]
II-4
|
17683 |
bloed |
bloed:
bloot (Q255p Kelmis)
|
bloed [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20693 |
bloedworst |
poettes:
poetēs (Q255p Kelmis),
pūtes (Q255p Kelmis)
|
bloedworst [N 06 (1960)], [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
24523 |
bloeien |
bloeien:
blø̄i̯ǝ (Q255p Kelmis)
|
De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.]
I-4
|
24471 |
bloem (alg.) |
bloem:
blo:mə (Q255p Kelmis)
|
bloemen [RND]
III-4-3
|
17882 |
blutsen |
blutsen:
blüətsche (Q255p Kelmis)
|
De appels niet blutsen. [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|