27500 |
ziekengeld |
krankengeld:
kraŋkǝjelt (Q255p Kelmis)
|
Geld dat het ziekenfonds aan een mijnwerker uitbetaalde, die door ziekte arbeidsongeschikt was geworden. [monogr.]
II-4
|
27501 |
ziekengeld ontvangen |
krankengeld trekken:
kraŋkǝjelt trekǝ (Q255p Kelmis)
|
Wanneer een mijnwerker arbeidsongeschikt was geworden, kreeg hij ziekengeld. [monogr.]
II-4
|
17783 |
zien, kijken |
kijken:
kikke (Q255p Kelmis),
zien:
zīə (Q255p Kelmis)
|
kijken [ZND 25 (1937)] || zien [RND]
III-1-1
|
17644 |
zijde |
zij:
pieng é jes zie (Q255p Kelmis)
|
zij, zijde (pijn in de zij) [N 07 (1961)]
III-1-1
|
27183 |
zijgang |
nevenstrek:
nęvǝštrek (Q255p Kelmis),
querstrek:
kwęrštrek (Q255p Kelmis)
|
Zijgang of gang die dwars op een andere lag. Zie afb. 33. [monogr.]
II-4
|
27177 |
zijwand van een schacht of een gang |
stoot:
štuǝt (Q255p Kelmis)
|
[monogr.]
II-4
|
27168 |
zink |
zink:
tsęŋk (Q255p Kelmis)
|
Blauwachtig wit metaal. [monogr.]
II-4
|
27276 |
zinkoxyde |
oxyde:
oksīt (Q255p Kelmis)
|
Verbinding van zink met zuurstof, een zeer licht wit poeder. [monogr.]
II-4
|
27205 |
zinkput |
zenklok:
zęŋklǫk (Q255p Kelmis)
|
Een wat groter gat waar het grondwater samenvloeide en vanwaar het omhooggepompt werd. [monogr.]
II-4
|
27278 |
zinksulfide |
sulfide:
zølfīt (Q255p Kelmis)
|
Zinkzout van zwavelwaterstofzuur. [monogr.]
II-4
|