e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kelmis

Overzicht

Gevonden: 1094
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knabbelen knabbelen: knabbele (Kelmis) knabbelen [knibbele] [N 10 (1961)] III-2-3
kneu vlasvink: vlaasvénk (Kelmis) kneu (13,5 wit in vleugel en staart; wilde man heeft in zomer rood voorhoofd en borst; hele jaar hier; veel op trek; broedt in veld en hei; roep [tut-tut-tut]; leuke zang; geliefde kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
kneuzen blutsen: blüətsche (Kelmis) blutsen, kneuzen (van appelen): de appelen niet blutsen [ZND 21 (1936)] III-2-3
knie knie: kne.i (Kelmis), knéj (Kelmis) knie [N 10b (1961)], [RND] III-1-1
knikker gelukshuifje: voor een kleine knikker  jløkshyfkə (Kelmis), huif: hy(3)̄f (Kelmis) Knikker: de kleine (van steen of glas). [ZND 16 (1934)] III-3-2
knobbelzwaan zwaan: sjwaan (Kelmis) zwaan: knobbelzwaan (152 dezelfde als de tamme zwaan [N 09 (1961)] III-4-1
knoest in het hout aast: ǭs (Kelmis) De mijnwerker nam het liefst een houtblok mee naar huis waarin geen knoest zat. De knoest was het gevolg van een tak die daar vroeger gezeten had. [monogr.] II-4
knuppel, knots knuppel: knøpəl (Kelmis) knuppel [RND] III-1-2
koe koe: ku (Kelmis), kȳ (Kelmis), kø̄i̯ (Kelmis), kǫu̯ (Kelmis) Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s] I-11
koekoek koekoek: koekoek (Kelmis) koekoek (39 zomervogel; roep [koe-koek] [N 09 (1961)] III-4-1