19257 |
zich zeer slecht gedragen |
beestig gedragen:
bîestich gədraa.gə (L320b Kelpen)
|
zich zeer slecht gedragen, zich als een beest gedragen [beesten, opspelen, wallebak-ken, brakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17977 |
ziekelijk |
krankelijk:
krenkələk (L320b Kelpen)
|
Ziekelijk: telkens ziek (ziekelijk, ongans, lelijk, zuchtig). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18155 |
ziekenhuis |
ziekenhuis:
zeekənhoe.s (L320b Kelpen)
|
Ziekenhuis: inrichting voor het verplegen van zieken (hospitaal, gasthuis). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23427 |
zijaltaar |
zijaltaar:
ziejaltaor (L320b Kelpen)
|
In een zijbeuk [zijaltaar?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23354 |
zijbeuk |
zijkant:
ziejkante (L320b Kelpen)
|
De beide zijruimten, links en rechts van het middenschip [zijbeuken?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17644 |
zijde |
zij:
zie.j (L320b Kelpen)
|
Zijde, flank: de zijkant van de buik tussen onderste ribben en heup (zijde, lank, flank) [N 84 (1981)]
III-1-1
|
23359 |
zijkapel |
zijkapel:
ziejkapelle (L320b Kelpen)
|
Elk van beide zijkapellen van een kruiskerk. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19348 |
zijn tevredenheid betuigen |
stuiten:
stuu.tə (L320b Kelpen)
|
zijn tevredenheid betuigen, zijn tevredenheid kenbaar maken [stuiten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23360 |
zijpad |
zijkant:
ziejkantj (L320b Kelpen)
|
Elk van beide zijgangen [zijpad?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24725 |
zijtak |
zijscheut:
WLD
zĭĕjsjeut (L320b Kelpen)
|
Een zijtak (uittak, bezijden tak. [N 82 (1981)]
III-4-3
|