18958 |
gemene vrouw |
nut vrouwmens:
nöt vrouwməs (L320b Kelpen)
|
een vrouw met een slecht en gemeen karakter [venijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18814 |
gemoed |
gemoed:
gəmoo.t (L320b Kelpen)
|
het binnenste van de mens als zetel van zijn gevoel [moed, gemoed] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18165 |
genezen |
beter:
béétər (L320b Kelpen)
|
Genezen: hersteld, beter (klaar). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18817 |
genoegen (doen) |
plezier:
pləzeer (L320b Kelpen)
|
tevredenheid, genoegen [trek, plezier, goesting, snoel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18939 |
gereed |
vaardig:
véérdich (L320b Kelpen)
|
klaar met een handeling die verricht moest worden, een handeling verricht hebbend [af, vaardig, klaar, teneinde, ree, verrig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25066 |
gering aantal, een paar |
paar:
paa.r (L320b Kelpen)
|
een gering aantal [paar] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21893 |
geschenk |
cadeautje (<fr.):
kadootjə (L320b Kelpen)
|
dat wat je kado geeft [gave, geschenk, gift, present, zende, kado] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20475 |
geslacht |
familie:
fəmie.lie (L320b Kelpen)
|
de gezamenlijke afstammelingen van een gemeenschappelijke stamvader, geslacht [natie, familie] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
23515 |
gestichte mis |
gestichte mis:
gestigdje mes (L320b Kelpen)
|
Een gestichte H. Mis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22404 |
getalzijde van een geldstuk |
munt:
muntj (L320b Kelpen)
|
De getalzijde van een geldstuk [letter, oppers, munt]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|