26613 |
stuifmeel, stofmeel |
stofmeel:
stǫf[meel] (K317a Kerkhoven)
|
Dat gedeelte van het meel dat tijdens het malen verloren gaat en dus in mindering komt van hetgeen de molenaar moet afleveren. Het woordtype stofloon is te verklaren uit het feit dat in Belgisch Limburg de meeste molenaars geen onderscheid maken tussen ɛstofmeelɛ en ɛschepmeelɛ. Meestal worden beide samengeteld zodat één grotere hoeveelheid ontstaat die van het meel mag worden afgehouden. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛschepmeelɛ. In Q 204a werd het stuifmeel als veevoer (beestengoed: ɛbīštǝgōtɛ) of als ɛfiltermeelɛ gebruikt. Achter de plaatscodes is, voor zover opgegeven, tussen haakjes vermeld hoeveel stuifmeel per honderd kilo meel in de betreffende plaats wordt berekend. De woorddelen -ømeelŋ en ømolenŋ- zijn fonetisch gedocumenteerd in de lemmata ɛmeelɛ respectievelijk ɛmolenɛ.' [N O, 37g; JG 1a; JG 1b; Jan 269; Coe 251; Grof 290; A 42A, 48 add.; JG 1c add.; JG 2c add.]
II-3
|
28541 |
stuifmeelkrans |
stuifmeelraat:
stuifmeelraat (K317a Kerkhoven)
|
De groep cellen op een raat waarin het stuifmeel wordt opgeslagen. [N 63, 46b]
II-6
|
22362 |
stuiken |
gelijkstuiken:
gelęi̯kstuǝkǝ (K317a Kerkhoven),
stuiten:
stuiten (K317a Kerkhoven)
|
Het gelijkmaken van het stoppeleinde, de onderkant van de schoof, door deze op de grond de stuiten. [JG 1a, 1b] || knikkers in een kuiltje gooien [stoeken, stuiten] [N 112 (2006)]
I-4, III-3-2
|
18061 |
stuipen |
stuipen:
stuopen (K317a Kerkhoven)
|
stuipen: De stuipen hebben: een aanval van stuipen hebben (stuipen, stuiptrekken, begaovings, spinneweven). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
33643 |
stuk grond |
stuk land:
støk lant (K317a Kerkhoven)
|
Een stuk land, een perceel grond, in het algemeen. [N 27, 2a en 5; Vld.; N 11A, 106 add.; monogr.]
I-8
|
20358 |
suikeroom |
suikeroom:
suikeroom (K317a Kerkhoven)
|
Een ongetrouwde oom, waar bijgevolg van geërfd zou kunnen worden (suikeroom, suikeren oom) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
20260 |
suikertante |
suikertante:
suikertante (K317a Kerkhoven)
|
Een ongetrouwde tante, waar bijgevolg van geërfd zou kunnen worden (suikertante, suikeren tante) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
17978 |
sukkelen |
kwakkelen:
kwakele (K317a Kerkhoven),
sukkelen:
sukkelen (K317a Kerkhoven, ...
K317a Kerkhoven,
K317a Kerkhoven)
|
Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (sukkelen, krenkelen, kwakkelen, op de sukkelbaan zijn). [N 107 (2001)] || Ziekelijk: telkens ziek (ziekelijk, krenkelig, sukkelig, ongans). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18126 |
syfilis |
druiper:
druiper (K317a Kerkhoven)
|
Syfilis: besmettelijke geslachtsziekte die gewoonlijk begint met een zweer op de geslachtsorganen; uiteindelijk kan elk orgaan aangetast worden (druiper, luizenziekte, syfilis). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
20476 |
tak van een geslacht |
familie:
familie (K317a Kerkhoven)
|
de tak van een geslacht [natie, familie] [N 115 (2003)]
III-2-2
|