22348 |
haasje-over |
bokspringen:
bokspringen (K317a Kerkhoven),
/
bokspringen (K317a Kerkhoven)
|
/ [SND (2006)] || Lievelingsspel 1. [SND (2006)]
III-3-2
|
22988 |
haasje-over add.: bokkensprong (zn.) |
bokkensprong (zn.):
bokkesprong (K317a Kerkhoven)
|
het spel waarbij elke speler op zijn beurt achtereenvolgens over al de anderen die voorovergebogen, met de handen op de knie, op een rij staan, heenspringt [pieën, over het lijfje springen, bokspringen, voetje, broek over de haag] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
27379 |
hak |
hak:
hak (K317a Kerkhoven)
|
Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.]
I-5
|
18180 |
hak van een schoen |
pollevie:
hooge achterhiel van de schoen
pollevie (K317a Kerkhoven)
|
pollevij, pollevie (uitspraak en betekenis) [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
32878 |
hak van het blad van de zeis |
varsem:
vęsǝm (K317a Kerkhoven)
|
Het brede uiteinde van het blad van de zeis, aan de zijde van de arend. Zie afbeelding 5, nummer 2. Sommige opgaven hebben betrekking niet alleen op het puntige uiteinde van de snede aan de zijde van de arend, maar op de gehele brede zijde van het blad, doorlopend tot de rug. Van een dergelijke toevoeging is sprake bij: vars 113, 115, 117, 118a, 172, 173, 176a, 179, 182, 219, 177, 186, 223, Q 73, 157a, 160, 161, 164, 166, 240; voet: L 324. [N 18, 68b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|
17810 |
halen |
halen:
halen (K317a Kerkhoven),
vliegen:
vliegen (K317a Kerkhoven)
|
Verzamelen van nectar, stuifmeel en water door de meestal oudere werkbijen. [N 63, 41; Ge 37, 79]
II-6
|
20343 |
half- of stiefbroer |
stiefbroer:
stiefbroer (K317a Kerkhoven)
|
De zoon van de tweede man of vrouw van je vader of moeder (stiefbroer) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
20344 |
half- of stiefzuster |
stiefzuster:
stiefzuster (K317a Kerkhoven)
|
De dochter van de tweede man of vrouw van je vader of moeder (stiefzuster) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
32987 |
halm, stengel van de graanplant |
spier:
spīr (K317a Kerkhoven)
|
De graanhalm is de meestal ronde en gelede stengel van de te velde staande graanplant. Hier het algemene woord, dat veelal ook de benaming voor de gehele graanplant is. Een aantal termen (bv. spier, spit, ...) wordt niet alleen gebruikt voor de stengel van de te velde staande graanplanten, maar ook -en blijkens een niet gering aantal aar-opgaven wellicht nog meer- voor de geoogste en gedorste graanstengels, de strohalm; zie de toelichting bij het volgende lemma ''strohalm'' (1.3.2). Veelal zijn ze ook toepasselijk op de grasspriet (zie het lemma ''grasspriet'' (1.5) in aflevering I.3), enkele zelfs op de graankorrel (zie het lemma ''graankorrel'' (2.6) in deze aflevering). Voor een aantal plaatsen werd het tweelettergrepige ''spieren'' als enkelvoud opgegeven. Zie afbeelding 2, a. [N P, 4b; JG 1a, 1b; L 1, a-m; S 12; Wi 13; monogr.]
I-4
|
18255 |
halsketting |
snoer:
snoer (K317a Kerkhoven)
|
Een gouden ketting [ketting, kettel, snoer] [N 114 (2002)]
III-1-3
|