e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkhoven

Overzicht

Gevonden: 1473
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
keelpijn keelpijn: ki.lpɛin (Kerkhoven), pijn in de keel: pɛin in də ke.əḷ (Kerkhoven) keelpijn [RND] III-1-2
keerstrook, wendakker voordel: vyǝl (Kerkhoven) Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.] I-1
kegels (mv.) kegels: mɛtə ke.gls wontər nimi,ər me gəspilt (Kerkhoven) met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND] III-3-2
kelder kelder: ke̝ͅldər (Kerkhoven) kelder [RND] III-2-1
kempische kast kempische: kempische (Kerkhoven) Soort bijenkast. De Kempische bijenkast is een kast met bovenbehandeling. Ze bestaat uit een bodemplank die licht helt om het afvloeien van de vochtigheid te vergemakkelijken, en een toeslaande vliegplank aan de voorzijde van de bodem. Uit het midden van de bodem heeft men een kleine opening, de bodemverluchting, gezaagd voor de luchtverversing. Verder heeft de kast broedkamers met in elk twaalf ramen, twee of meer hoogsels of honingzolders waarin ook twaalf ramen hangen die echter kleiner zijn dan in de broedkamers. De kast heeft een plat dak met zink bekleed en van twee luchtgaten voorzien. Aan deze luchtgaten worden soms bijenuitlaten aangebracht waardoor de bijen, die gevangen blijven onder het dak, kunnen ontsnappen. Een koninginnerooster of moederplaat scheidt de broedkamer van de honingzolder af. Twee afsluitingsplanken laten de imker toe de broedkamer naar willekeur te vergroten of te verkleinen (Lhoest, pag. 83). Deze kast is in de Kempen zeer verspreid. [N 63, 9] II-6
kerel kerel: kɛ.rl (Kerkhoven) kerel [RND] III-3-1
kerkuil kerkuil: keͅrəkoͅu̯əl (Kerkhoven) uil: kerkuil (34 gespikkeld oranje boven, wittig onder; hartvormig gezicht; broedt boven in grote schuren en torens; roep [chchchchchchch] [N 09 (1961)] III-4-1
kermis kermis: kɛrəmis (Kerkhoven), mergen ist kermes (Kerkhoven) kermis [RND] || Morgen is het kermis. [ZND 39 (1942)] III-3-2
kettingeg, weide-eg ketting[eg]: kęteŋ[eg] (Kerkhoven) De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ¬¥akkersleep, weidesleep¬¥ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.] I-2
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen schieten: sxitǝ (Kerkhoven) J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17] I-5