18425 |
knoopsgat |
knopsgat:
knopsgat (K317a Kerkhoven)
|
Knoopsgat [-gat, -koet, -luik] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
34337 |
knorren |
krochen:
kroxǝ (K317a Kerkhoven)
|
Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
17880 |
knuppel, knots |
kluppel:
klipḷ (K317a Kerkhoven),
knuppel:
knøpəl (K317a Kerkhoven)
|
knuppel [RND]
III-1-2
|
22381 |
knutselen |
knutselen:
knutselen (K317a Kerkhoven)
|
allerlei kleine voorwerpen uit liefhebberij en met geringe hulpmiddelen maken [knutselen, kutselen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
34058 |
koe |
koe:
kui̯ (K317a Kerkhoven),
kōi̯ǝ (K317a Kerkhoven)
|
Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s]
I-11
|
34213 |
koeherder |
koehoeder:
kui̯hyjǝr (K317a Kerkhoven)
|
Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
20787 |
koken (intr.) |
koken:
kóóʔən (K317a Kerkhoven)
|
koken [RND]
III-2-3
|
28682 |
kolbtoestel |
kolfmachine:
kolfmachine (K317a Kerkhoven)
|
Apparaat om de honing in de raat los te maken, voordat men gaat slingeren. Het is zwaarder dan de ericaborstel, de pennen ervan zijn steviger en er wordt vlugger mee gewerkt. Ook dit toestel wordt voor gebruik verhit in warm water. [N 63, 125b; N 63, 125a; monogr.]
II-6
|
17813 |
komen |
komen:
kōmə (K317a Kerkhoven)
|
komen [RND]
III-1-2
|
20005 |
konijn |
konijn:
kənēͅin (K317a Kerkhoven),
pl.
kənēͅinə (K317a Kerkhoven)
|
konijn(tje) [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|