e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
drijven drijven: drīvǝ (Kerkrade  [(Domaniale / Wilhelmina)]   [Julia]), drīǝvǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]) Een mijngang of galerij langer maken. [N 95, 383; monogr.; Vwo 291] II-5
dringen dringen: driŋən (Kerkrade) dringen [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
drinkbak drinkbak: driŋkbāk (Kerkrade) Een kevie (voor duiven). [ZND A1 (1940sq)] III-3-2
drinkbeker beker: becker (Kerkrade), bɛxər (Kerkrade), pul: pûl (Kerkrade) beker || drinkbeker, aarden of stenen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
drinkbus blik: blēx (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), blę̄x (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), blę̄š (Kerkrade  [(Domaniale / Wilhelmina)]   [Emma]), blɛx (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale, Wilhelmina]), kaffeeblik: kafǝblɛx (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Winterslag, Waterschei]), kaffeepul: kafǝpul (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), lutte: ǫt (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]) De blikken fles waarin men drank, meestal koffie, bewaart. De opgave "lutte" uit Q 121 is metaforisch gebruikt. Wanneer iemand die bijzonder veel dorst heeft een hele grote drinkbus meebrengt zegt men wel dat hij "eŋ lo̜t" (luchtkoker) heeft meegebracht (Lochtman pag. 76). [N 95, 52; monogr.; Vwo 127; Vwo 158; div.] II-5
drinken drinken: drinke (Kerkrade, ... ), driŋkə (Kerkrade), lessen: lesjə (Kerkrade), lèsje (Kerkrade), nennen: kindertaal  nenne (Kerkrade), nien’ne (Kerkrade), pitsen: Kóm, vier junt ós jauw ee pit¯sje  pit’sje (Kerkrade), zuipen: Deë zoeffet wie inne karebengel, wie inne karehónk Vrès wie ing kats en zoef wie inne hónk, de bliefste jezónk Zoeffe krai: zuiplap  zoef’fe (Kerkrade) drinken [DC 03 (1934)] || drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)] III-2-3
drinken bij de zeug drinken: dreŋkǝ (Kerkrade) Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a] I-12
drinkglas glas: glaas (Kerkrade), glās (Kerkrade), jlās (Kerkrade), hengelglas: hɛŋəljlās (Kerkrade), schop: pint  šoͅbə (Kerkrade), tulp: tølp (Kerkrade) drinkglas [RND] || drinkglas zonder voet [N 20 (zj)] || glas || glas met oor || hoog naar de voet spits toelopend drinkglas III-2-1
drinkglas met voet glas: glaas (Kerkrade) drinkglas met een voet (kapper, kopper(tje)) [N 20 (zj)] III-2-1
drinkkuil in de wei poel: pōl (Kerkrade) Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.] I-8