24140 |
duif, overige soorten |
kapucijner:
met een brede halskraag
kapetsien’ger (Q121p Kerkrade),
kroppet:
krop’pet (Q121p Kerkrade),
moesj:
bonte duif
moesj (Q121p Kerkrade),
reisduif:
rees’doef (Q121p Kerkrade),
sierduif:
tseer’doef (Q121p Kerkrade),
sprikker:
gespikkelde —
sjprik’ker (Q121p Kerkrade),
vale (duif):
met vale kleur
vaal (Q121p Kerkrade),
veldduif:
veld’doef (Q121p Kerkrade)
|
duif, naar kleur || kropduif || postduif || sierduif || veldduif
III-4-1
|
17666 |
duim |
duim:
der dikke (Q121p Kerkrade),
der doem (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade),
doem (Q121p Kerkrade),
dr doem (Q121p Kerkrade),
dūm (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade),
toren:
tūr (Q121p Kerkrade
[(meervoud: tȳr)]
)
|
duim [N 10 (1961)] || een duim [ZND A2 (1940sq)] || een duim, (duimen) [ZND A2 (1940sq)] || Zie kaart. De in het muurgesteente aangebrachte ijzeren haak voor raam- of deurhengsels. Zie ook afb. 56. In en rond L 289 werd de term her gebruikt voor het metalen scharnierstuk dat aan de deurpost was bevestigd. Het scharnierstuk dat aan de deur vastzat en paste in de her werd 'geheng' ('gǝheŋ') genoemd. Zie voor het woordtype 'toren' ook RhWb viii, k. 1481-1482 s.v. 'Turen': ø̄Türangel, der Stift, um den sich die Tür dreht; auch jener in die Wand geschlagene Eisenhakenø̄, en voor het woordtype 'tordel' ook Limburgs Idioticon, pag. 252, s.v. 'teulder', den, ø̄har, lat. cardo. Geh. Maeskant.ø̄ [N 32, 13a; N 54, 81b-81e; monogr.]
II-9, III-1-1
|
25279 |
duim, maat van 2,5 cm |
tol:
tsol (Q121p Kerkrade)
|
de maat die een lengte van 2 1/2 cm aangeeft [duim] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18689 |
duimeling |
duimeling:
duumelink (Q121p Kerkrade)
|
hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
28152 |
duimstok |
metermaat:
mētǝrmoǝs (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
voetmaat:
vosmǫas (Q121p Kerkrade),
zollstock:
tsǫlštǫk (Q121p Kerkrade),
zollstok:
tsǫlštǫk (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
[N 95, 760 add.]Vouwbare maatstok waarvan de vier delen ieder vijfentwintig cm lang zijn. Aan de uiteinden is elk deel versterkt met metaal. De metalen scharnieren van de duimstok bestaan uit ronde schijven die over elkaar draaien. De twee scharnieren in het midden zijn penvormig. Vroeger was de duimstok verdeeld volgens de duimschaal; tegenwoordig zijn uitvoeringen in gebruik met aan de ene kant een duimschaal en aan de andere kant een metrische schaal. Zie ook afb. 99. [N 53, 184a; monogr.]
II-12, II-5
|
23504 |
duitse mis |
duitse zingmis:
dütsje zingmès (Q121p Kerkrade)
|
Een Duitse mis, door de gelovigen samen gezongen [Duutsje zingmèa?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23225 |
duivel |
duivel:
dyvəl (Q121p Kerkrade),
däuvel (Q121p Kerkrade)
|
De duivel [duvel, duuvel, deivel]. [N 96D (1989)] || Een duivel. [ZND A2 (1940sq)]
III-3-3
|
22280 |
duiven ringen |
ringen:
De doevve -.
ringe (Q121p Kerkrade)
|
Van een ring voorzien.
III-3-2
|
21965 |
duivenhok |
duifhuis:
dufǝs (Q121p Kerkrade),
duives:
doeffes (Q121p Kerkrade)
|
Duivenhok. || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
21993 |
duivenklok |
duivenuur:
doevve-oer (Q121p Kerkrade)
|
Duiveklok.
III-3-2
|