28012 |
een pijler aantrekken |
(de streb) aantrekken:
ātrɛkǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Een pijler in produktie nemen. Volgens een invuller uit Q 121 nam men op de Domaniale mijn een pijler in produktie aan het begin van een dienst. Dan werd namelijk het transportmiddel in bedrijf gezet zodat met de ontginning kon worden gestart. De zegsman uit L 417, die invult voor de mijnen in Waterschei en Zwartberg, maakt een onderscheid tussen "een pijler laten bollen" en "een pijler demarreren". Met de eerste term bedoelt hij het voorafgaand werk dat in de pijler wordt gedaan, terwijl hij onder de tweede verstaat het in produktie nemen van de pijler. [N 95, 200; monogr.; Vwo 14; Vwo 18]
II-5
|
32592 |
een riek mest |
gaffel (mest):
jafǝl (Q121p Kerkrade)
|
Een riek mest is de hoeveelheid mest die men in één keer met de riek kan opnemen. Die hoeveelheid is kleiner naarmate de mest meer verteerd is en daardoor gemakkelijker uiteenvalt. Van de termen die in dit lemma voorkomen, zijn er sommige (ook) van toepassing op een brok of klont mest: een aaneenklevende, weke massa goed verteerde mest. [N M, 12a; JG 1a + 1b + 2c; N 11A, 14; monogr.]
I-1
|
23699 |
een rozenhoedje bidden |
rozenkrans beden:
dr roeëzekrans beëne (Q121p Kerkrade)
|
Een Rozenhoedje bidden [de roozekrans bèèje, ziech der roeëzekrans beëne?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
30789 |
een ruit plaatsen |
inzetten:
ezɛtsǝ (Q121p Kerkrade)
|
Een ruit in de sponning plaatsen en met behulp van kleine spijkertjes, glaspennen en stopverf vastzetten. [N 67, 90c; monogr.]
II-9
|
22385 |
een spel kaarten |
kaartspel:
kaatsjpel (Q121p Kerkrade),
spel:
Sub kaat.
e sjpel kate (Q121p Kerkrade)
|
[Een spel kaarten]. || Een spel kaarten [stok, spel, speul]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
31289 |
een splits uitsmeden |
uithalen:
ūshǫalǝ (Q121p Kerkrade)
|
De uiteinden van twee aaneen te voegen stukken metaal dun en spits uitsmeden om op deze wijze het aanhechtingsvlak van beide delen te vergroten. Om de in een splits uitgesmede uiteinden met elkaar te verbinden worden ze kort verhit, opgestuikt en vervolgens met hamerslagen aan elkaar gesmeed. Zie ook afb. 41. De uiteinden van wielbanden worden onder meer op deze wijze met elkaar verbonden. Zie ook het lemma "wielband". [N 64, 93b; N 66, 34b; N 33, 380]
II-11
|
27988 |
een steile helling hebben |
scherp liggen:
šɛrp leqǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Maurits]),
scherp staan:
šɛrp štoa (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
šɛrp šton (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Gezegd van een koollaag of pijler. [monogr.]
II-5
|
27917 |
een stijl aanpunten |
(stijl/stijlen) aanpunten:
āpøntǝ (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Julia]),
(stijl/stijlen) aanspitsen:
āšpetsǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Willem-Sophia]),
doppen:
dø̜pǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Een houten stijl aan de onderzijde voorzien van een spitse punt. Op deze wijze zal de stijl onder invloed van de dakzakking niet breken, maar aan de punt omkrullen waardoor hij korter wordt. Het woordtype "doppen" (Q 121, Q 121c) is met name van toepassing op het bijkappen van de bovenkant van stijlen. Dat gebeurde wanneer een op maat gekapte stijl bij het plaatsen iets te strak bleek te zitten. Omdat het echter gemakkelijker, maar ook verboden was om de aangepunte onderkant van de stijl te bewerken, is het begrijpelijk dat deze term ook bij het aanpunten werd gebruikt. De plaatselijke term voor "stijl" en "stempel", het object van deze handeling, vindt men in het lemma Stijl. [N 95, 325; N 95, 308; monogr.]
II-5
|
28229 |
een veiligheidslamp aansteken |
aanklitsen:
āklitšǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Julia]),
klitsen:
klitšǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Domaniale]),
zünden:
tsyndǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Een veiligheidslamp met behulp van het ontstekingsmechanisme aansteken. [N 95, 250; monogr.]
II-5
|
18077 |
een verkoudheid hebben |
de snop hebben:
der sjnóp han (Q121p Kerkrade),
ich han der sjnop (Q121p Kerkrade),
ich han der sjnop e bisje (Q121p Kerkrade),
ich han erg der sjnop (Q121p Kerkrade),
een beetje de snop hebben:
ich han der sjnop e bisje (Q121p Kerkrade),
erg de snop hebben:
ich han erg der sjnop (Q121p Kerkrade)
|
Lichte verkoudheid. Gebruikt men afzonderlijke benamingen voor een zware en lichte verkoudheid [DC 27 (1955)] || Verkouden: verkouden zijn; ontsteking van neusslijmvlies, met neusverstopping en slijmafscheiding (verkoud, verkouden, verkeld, versnoft). [N 84 (1981)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)] || Zware verkoudheid. Gebruikt men afzonderlijke benamingen voor een zware en lichte verkoudheid [DC 27 (1955)]
III-1-2
|