24344 |
hoofdluis |
luis:
loes (Q121p Kerkrade),
eigen spellingsysteem
loes (Q121p Kerkrade),
luus (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade)
|
hoofdluis [N 26 (1964)] || luis || luis (znw enk) [N 26 (1964)] || luis (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-2
|
27231 |
hoofdopzichter |
ober:
ōbǝr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Zwartberg]),
oberstijger:
ōbǝrštijǝr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Boven de meester-opzichter staat de hoofdopzichter. Deze heeft de leiding over de ondergrondse werken. De conducteur in de Belgische mijnen heeft de chef-porions onder zich en de ingenieurs boven zich. [N 95, 127; monogr.; N 95, add.; Vwo 247]
II-5
|
18059 |
hoofdpijn |
koppijn:
kopping (Q121p Kerkrade)
|
hoofdpijn [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
28178 |
hoofdstroom |
hauptsstroom:
hōpsštrō.m (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
wetter:
wɛtǝr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Willem-Sophia])
|
Bij een zeer uitgestrekte mijn is het onmogelijk om met één luchtstroom alle werkpunten te ventileren. De af te leggen weg van deze stroom zou te lang en de luchtsnelheid te groot worden. Ook zou men dan wel veel maar niet overal verse lucht krijgen (Driessen pag. 45). Om deze nadelen te vermijden verdeelt men de intrekkende stroom in verschillende hoofdstromen en deze weer in deelstromen. [N 95, 212]
II-5
|
23341 |
hoofdtooi van communiemeisjes |
kransje:
kränsje (Q121p Kerkrade),
sluier:
sjleier (Q121p Kerkrade)
|
Sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes. [N 25 (1964)]
III-3-3
|
34330 |
hoog varken |
hoog gepoot:
(zo'n varken is) huǝx jǝpuǝt (Q121p Kerkrade)
|
Varken dat op hoge poten loopt. [N 76, 23; monogr.]
I-12
|
23210 |
hoogdag |
feierdag (<du.):
faierdaag (Q121p Kerkrade)
|
Een hoge kerkelijke feestdag [hoogdag, hoogtijd]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23277 |
hoogmis |
hoogmis:
hoeëgmès (Q121p Kerkrade),
hu.əmɛ.s (Q121p Kerkrade)
|
De hoogmis [hoeëmès, hoegmès, hómmes?]. [N 96B (1989)] || hoogmis [RND]
III-3-3
|
26374 |
hoogsel |
hoogsel:
hyxsǝl (Q121p Kerkrade),
hoogsels:
hȳǝxsǝls (Q121p Kerkrade)
|
Rechtopstaande plank die op de zijwand bevestigd wordt om deze zijwand hoger te maken en zo de laadruimte te vergroten. Het woordtype steekhoogsel duidt een plank aan die boven op de zijleest gezet wordt als extra verhoging. [N 17, 34 + 40 + add; N 18, 99; N G, 60g; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 26, 1 + add, monogr.]
I-13
|
22164 |
hooi |
hooi:
h˙ø̜i̯ (Q121p Kerkrade)
|
Gemaaid en op het veld drogend of gedroogd gras. In de klankkaart is de klankkleur (eerst velair, dan palataal) en de lengte van de klinker aangegeven; korte klinkers hebben een toevoeging aan het symbool. De aan- en afwezigheid van de j-klank is niet in kaart gebracht, maar uit de varianten in het lemma zelf af te lezen; per aangegeven klankkleur en lengte staan steeds de diftongen vooraan. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht. [N 7, 58; N 14, 88b en 128a; JG 1a, 1b; A 10, 17 en 20; A 16, 1-4; L 1 a-m; L 27, 17; L 34, 70; L 38, 35-36; RND 122; Wi 52; S 14; R (s]
I-3
|