28300 |
houtwagen, houtslede |
houtslit:
hōtsšlit (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Julia]),
mop:
mø̜p (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
slede:
šlęj (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
IJzeren mijnwagentje voorzien van twee zijwanden of enkele opstaande ijzers, waarmee lang materiaal zoals boorijzers, lange stijlen en luchtkokers worden vervoerd. De "mop" uit Q 121 was een halfronde mijnwagen voor materiaaltransport, die op de Domaniale mijn uitsluitend in hellingen en dalingen werd gebruikt. [N 95, 329; monogr.; Vwo 697; Vwo 712; Vwo 801]
II-5
|
24329 |
houtworm |
houtworm:
hootsworm (Q121p Kerkrade),
hoots’wórm (Q121p Kerkrade),
hootworm (Q121p Kerkrade),
eigen spellingsysteem
hootsworm (Q121p Kerkrade)
|
houtworm [DC 23 (1953)] || wormpje dat gangen graaft in het hout van meubels enz. [meemel, muitel, meutel] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
27225 |
houwer |
houwer:
houwer (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Emma, Maurits]),
hø̜jǝr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Julia])
|
Algemene benaming voor een geschoolde ondergrondse arbeider. Al naar gelang de werkzaamheden onderscheidt men verschillende soorten houwers. Zie ook de lemmata Koolhouwer, Steenganghouwer, Stutter en Schachtman, Schachthouwer. [N 95, 144; monogr.]
II-5
|
27595 |
houwercursus |
houwercursus:
hø̜jǝrkørzǝs (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Maurits])
|
Cursus waarin naast de praktijk ook de theorie van het houwersvak behandeld wordt. [N 95, 994; monogr.]
II-5
|
28026 |
houwereffect |
hakkeleistung:
hakǝlajstuŋ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
De produktie van één houwer. [N 95, 481]
II-5
|
29956 |
houwhamer |
sabel:
zęǝbǝl (Q121p Kerkrade)
|
Tweesnijdende beitel met een handgreep in het midden, gebruikt om metselstenen te bekappen. Zie ook afb. 16. [N 30, 15b; monogr.]
II-9
|
19187 |
hovaardig |
groots:
jrüetsj (Q121p Kerkrade),
hovaardig:
hoeë’veedieg (Q121p Kerkrade),
huvørdig (Q121p Kerkrade),
ingebeeld:
i’-jebild (Q121p Kerkrade)
|
hovaardig [ZND A1 (1940sq)] || ingebeeld, verwaand || verwaand || verwaand, trots
III-1-4
|
18962 |
huichelaar |
huichelaar:
häucheleer (Q121p Kerkrade),
op-schwnz-er (< du.):
cf. op-schwänzen in het lemma: ophitsen en iemand prijzen cf. VD (du.) s.v. "schwänzeln"03. flikflooien, pluimstrijken, veinzen; cf. RhWb id.: met in Rip. -énts-
opsjwentser (Q121p Kerkrade)
|
een huichelachtig persoon, iemand die zich mooier voordoet dan hij is [godverneu-ker, heiligboontje, fijnaard] [N 85 (1981)] || voorgeven iets te zijn of te doen [veinzen, bouzjezjeren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19307 |
huichelen |
huichelen:
häu’chele (Q121p Kerkrade),
inbeelden:
i-bilde (Q121p Kerkrade)
|
huichelen || zich anders en meer voordoen dan men is [kwezelen, femelen, huichelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17565 |
huid |
huid:
hoed (Q121p Kerkrade),
hoet (Q121p Kerkrade),
hōēt (Q121p Kerkrade),
vel:
feͅl (Q121p Kerkrade),
vèl (Q121p Kerkrade)
|
een vel [ZND A1 (1940sq)] || huid [DC 01 (1931)]
III-1-1
|