e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
houtwagen, houtslede houtslit: hōtsšlit (Kerkrade  [(Domaniale / Wilhelmina)]   [Julia]), mop: mø̜p (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), slede: šlęj (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) IJzeren mijnwagentje voorzien van twee zijwanden of enkele opstaande ijzers, waarmee lang materiaal zoals boorijzers, lange stijlen en luchtkokers worden vervoerd. De "mop" uit Q 121 was een halfronde mijnwagen voor materiaaltransport, die op de Domaniale mijn uitsluitend in hellingen en dalingen werd gebruikt. [N 95, 329; monogr.; Vwo 697; Vwo 712; Vwo 801] II-5
houtworm houtworm: hootsworm (Kerkrade), hoots’wórm (Kerkrade), hootworm (Kerkrade), eigen spellingsysteem  hootsworm (Kerkrade) houtworm [DC 23 (1953)] || wormpje dat gangen graaft in het hout van meubels enz. [meemel, muitel, meutel] [N 26 (1964)] III-4-2
houwer houwer: houwer (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Emma, Maurits]), hø̜jǝr (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Julia]) Algemene benaming voor een geschoolde ondergrondse arbeider. Al naar gelang de werkzaamheden onderscheidt men verschillende soorten houwers. Zie ook de lemmata Koolhouwer, Steenganghouwer, Stutter en Schachtman, Schachthouwer. [N 95, 144; monogr.] II-5
houwercursus houwercursus: hø̜jǝrkørzǝs (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Maurits]) Cursus waarin naast de praktijk ook de theorie van het houwersvak behandeld wordt. [N 95, 994; monogr.] II-5
houwereffect hakkeleistung: hakǝlajstuŋ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]) De produktie van één houwer. [N 95, 481] II-5
houwhamer sabel: zęǝbǝl (Kerkrade) Tweesnijdende beitel met een handgreep in het midden, gebruikt om metselstenen te bekappen. Zie ook afb. 16. [N 30, 15b; monogr.] II-9
hovaardig groots: jrüetsj (Kerkrade), hovaardig: hoeë’veedieg (Kerkrade), huvørdig (Kerkrade), ingebeeld: i’-jebild (Kerkrade) hovaardig [ZND A1 (1940sq)] || ingebeeld, verwaand || verwaand || verwaand, trots III-1-4
huichelaar huichelaar: häucheleer (Kerkrade), op-schwnz-er (< du.): cf. op-schwänzen in het lemma: ophitsen en iemand prijzen cf. VD (du.) s.v. "schwänzeln"03. flikflooien, pluimstrijken, veinzen; cf. RhWb id.: met in Rip. -énts-  opsjwentser (Kerkrade) een huichelachtig persoon, iemand die zich mooier voordoet dan hij is [godverneu-ker, heiligboontje, fijnaard] [N 85 (1981)] || voorgeven iets te zijn of te doen [veinzen, bouzjezjeren] [N 85 (1981)] III-1-4
huichelen huichelen: häu’chele (Kerkrade), inbeelden: i-bilde (Kerkrade) huichelen || zich anders en meer voordoen dan men is [kwezelen, femelen, huichelen] [N 85 (1981)] III-1-4
huid huid: hoed (Kerkrade), hoet (Kerkrade), hōēt (Kerkrade), vel: feͅl (Kerkrade), vèl (Kerkrade) een vel [ZND A1 (1940sq)] || huid [DC 01 (1931)] III-1-1