e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klos, blok drokknuts: drukknøtš (Kerkrade  [(Domaniale / Wilhelmina)]   [Domaniale]), knuts: knøtš (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Julia]), kwetshout: kwɛtšhōts (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), kwetsknuts: kwɛtšknøtš (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Laura]), plathout: plathōts (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), rondhout: roŋkhōts (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Eisden]) Massief houten blok of kort stuk boomstam dat op de kap van een ondersteuning wordt gelegd om op deze wijze de eerste druk op te vangen. Een invuller uit Q 121 maakt een onderscheid tussen een "drukhout" en een "drukklos". De eerstgenoemde term werd volgens hem op de Domaniale mijn gebezigd voor een afgeplat stuk hout terwijl de tweede van toepassing was op een stuk rondhout. De woordtypen "knuts" (Q 121) en "spits" (Q 113) duiden op een klos die in een pijler werd gebruikt, bijvoorbeeld om een kophout te maken. [N 95, 331; N 95, 332; N 95, 324; monogr.; Vwo 113; Vwo 381; Vwo 427] II-5
klotsen van vloeistoffen klotsen: kloetsje (Kerkrade) het geluid dat vloeistoffen maken bij het golven en botsen van de golven tegen elkaar of tegen een wand [klotsen, kwatsen, palsen] [N 91 (1982)] III-4-4
kloven doorslaan: dǫwe šlǭ (Kerkrade), halveren: halvīrǝ (Kerkrade), ritsen: ritse (Kerkrade), schronden: sjronge (Kerkrade, ... ), sjrōnge (Kerkrade) kloven in de hand [kloove, klieve, sprunge, kreewe] [N 10 (1961)] || Nadat het dier bestorven is, wordt het in twee delen verdeeld door het in de ruggegraat door te kappen. Soms laat men de ruggegraat aan één kant zitten en kapt men de ribben aan de andere kant los. Beide delen worden vervolgens apart verwerkt. [N 28, 89; Veldeke 32, 69; monogr.] II-1, III-1-2
klucht klucht: klucht (Kerkrade), kløX (Kerkrade) Een klucht. [ZND A1 (1940sq)] || Een kort toneelstuk waarin een komisch geval uit het dagelijks leven op grappige wijze wordt behandeld [klucht, knod, stop, grauw]. [N 90 (1982)] III-3-2
kluit fom: foͅm (Kerkrade), gedeks: Akens wbk 232: Kohlengries mit Lehm gemischt, zum Abdecken des Feuers s.a. Decksel  jədɛks (Kerkrade), kluit: klyt (Kerkrade) briket van kolengruis en leem || kluit, klomp kolengruis vermengd met leem || mengsel van kolengruis, water en leem III-2-1
kluit aarde knode: knoǝ (Kerkrade) [N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.] I-8
knabbelen knabbelen: knabbele (Kerkrade), knauwele (Kerkrade), knauwelen: knauwele (Kerkrade), knibbelen: kniebele (Kerkrade, ... ) knabbelen [knibbele] [N 10 (1961)] III-2-3
knakworst knakworstje: knak¯wüesj Verklw. knakwüesj-je  knak’woeësj (Kerkrade) knakworst III-2-3
knappen knappen: knappe (Kerkrade) met een knappend geluid open springen [knipperen] [N 91 (1982)] III-4-4
knecht knecht: ene knet (Kerkrade) een knecht [ZND A1 (1940sq)] III-3-1