27911 |
klos, blok |
drokknuts:
drukknøtš (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Domaniale]),
knuts:
knøtš (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Julia]),
kwetshout:
kwɛtšhōts (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
kwetsknuts:
kwɛtšknøtš (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Laura]),
plathout:
plathōts (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
rondhout:
roŋkhōts (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Eisden])
|
Massief houten blok of kort stuk boomstam dat op de kap van een ondersteuning wordt gelegd om op deze wijze de eerste druk op te vangen. Een invuller uit Q 121 maakt een onderscheid tussen een "drukhout" en een "drukklos". De eerstgenoemde term werd volgens hem op de Domaniale mijn gebezigd voor een afgeplat stuk hout terwijl de tweede van toepassing was op een stuk rondhout. De woordtypen "knuts" (Q 121) en "spits" (Q 113) duiden op een klos die in een pijler werd gebruikt, bijvoorbeeld om een kophout te maken. [N 95, 331; N 95, 332; N 95, 324; monogr.; Vwo 113; Vwo 381; Vwo 427]
II-5
|
25030 |
klotsen van vloeistoffen |
klotsen:
kloetsje (Q121p Kerkrade)
|
het geluid dat vloeistoffen maken bij het golven en botsen van de golven tegen elkaar of tegen een wand [klotsen, kwatsen, palsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18120 |
kloven |
doorslaan:
dǫwe šlǭ (Q121p Kerkrade),
halveren:
halvīrǝ (Q121p Kerkrade),
ritsen:
ritse (Q121p Kerkrade),
schronden:
sjronge (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade),
sjrōnge (Q121p Kerkrade)
|
kloven in de hand [kloove, klieve, sprunge, kreewe] [N 10 (1961)] || Nadat het dier bestorven is, wordt het in twee delen verdeeld door het in de ruggegraat door te kappen. Soms laat men de ruggegraat aan één kant zitten en kapt men de ribben aan de andere kant los. Beide delen worden vervolgens apart verwerkt. [N 28, 89; Veldeke 32, 69; monogr.]
II-1, III-1-2
|
22659 |
klucht |
klucht:
klucht (Q121p Kerkrade),
kløX (Q121p Kerkrade)
|
Een klucht. [ZND A1 (1940sq)] || Een kort toneelstuk waarin een komisch geval uit het dagelijks leven op grappige wijze wordt behandeld [klucht, knod, stop, grauw]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
19469 |
kluit |
fom:
foͅm (Q121p Kerkrade),
gedeks:
Akens wbk 232: Kohlengries mit Lehm gemischt, zum Abdecken des Feuers s.a. Decksel
jədɛks (Q121p Kerkrade),
kluit:
klyt (Q121p Kerkrade)
|
briket van kolengruis en leem || kluit, klomp kolengruis vermengd met leem || mengsel van kolengruis, water en leem
III-2-1
|
33675 |
kluit aarde |
knode:
knoǝ (Q121p Kerkrade)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
21080 |
knabbelen |
knabbelen:
knabbele (Q121p Kerkrade),
knauwele (Q121p Kerkrade),
knauwelen:
knauwele (Q121p Kerkrade),
knibbelen:
kniebele (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade)
|
knabbelen [knibbele] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20967 |
knakworst |
knakworstje:
knak¯wüesj Verklw. knakwüesj-je
knak’woeësj (Q121p Kerkrade)
|
knakworst
III-2-3
|
25031 |
knappen |
knappen:
knappe (Q121p Kerkrade)
|
met een knappend geluid open springen [knipperen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21347 |
knecht |
knecht:
ene knet (Q121p Kerkrade)
|
een knecht [ZND A1 (1940sq)]
III-3-1
|