20800 |
koken (tr.) |
koken:
Wat haste hü jekoach? E duppe in ¯t angert: afwijzend antwoord op een pottenkijker
ka’oche (Q121p Kerkrade),
wellen:
De milch wel¯¯le
wel’le (Q121p Kerkrade),
zwellen:
de mam sjwelt de eëpel, de noedele en ¯t jreuns
sjwelle (Q121p Kerkrade)
|
aan de kook brengen || koken
III-2-3
|
29541 |
kolen |
fijne kool:
fiŋǝ koal (Q121p Kerkrade)
|
Brandstof voor de oven. Coopman (pag. 71) onderscheidt de volgende soorten kolen: a. polies, b. strooigoed, c. boonen, d. fijnen. De polies, grote brokken kolen, vormden de brandstof in de stookgangen. Zie ook de lemmata ɛstukkoolɛ, ɛfijnkoolɛ en ɛkoolgruisɛ in wld II.5, pag. 215, 216. In Q 83 gebruikte men voor de veldoven goede Luiker kolen (guj lājk\r ku\l\). In de ɛjachtenɛ gooide men klotkolen, over de stenen strooide men steenkoolgruis. De ɛstukkoolɛ uit Q 121b moest klein gemaakt worden. Men zei dan: de kool moet geklopt werden (mot jeklǫpt wē\d\).' [monogr.; N 98, 115 add.]
II-8
|
28029 |
kolen sturen |
kolen schikken:
koǝlǝ šekǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Domaniale])
|
Losgemaakte kolen op transport richting laadpunt sturen. [N 95, 203; monogr.]
II-5
|
28028 |
kolen, kool delven |
aan de knab zijn:
an dǝr knap zen (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale, Wilhelmina]),
aan de kool zijn:
an dǝr koǝl zen (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
aan de zwarte frans zijn:
an dǝr šwatsǝ fręns zen (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
afbouwen:
āfbǫwǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
het stuk deruit houwen:
ǝt štøk drūs hǫwǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Maurits]),
kolen:
koǝlǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Willem-Sophia]),
kolen maken:
koǝlǝ māxǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Julia]),
kolen pikkelen:
koǝlǝ pekǝlǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
kolen schramen:
koǝlǝ šrø̜̄mǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
pikkelen:
pekǝlǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
vorderen:
vø̜dǝrǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De koollaag losmaken of loshakken met behulp van de hak, de luchthamer en de koolschaaf. De woordtypen "hameren", "loshameren", "pikken", "pikkelen", "piqueren", "steken met de piqueur", "lospiqueuren" en "afpiqueuren" zijn specifiek van toepassing op het werken met de luchthamer. [N 95, 500; N 95, 501; N 95, 502; N 95, 201; N 95, 202; N 95, 203; monogr.; Vwo 28; Vwo 441; Vwo 562; Vwo 597; Vwo 745 div]
II-5
|
27578 |
kolenbon |
kolenbon:
koǝlǝbǫŋ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Maurits])
|
Kolenbon die de mijnwerker recht gaf op een bepaalde hoeveelheid kolen. In Q 1 was het gebruikelijk, dat deze bon door de mijnwerkers aan de mensen verder verkocht werd. [monogr.; N 95A, 5]
II-5
|
31244 |
kolengat |
smeedkolenbak:
šmęjkǫalǝbak (Q121p Kerkrade)
|
De plaats onder het smidsvuur waar de smeedkolen opgeslagen werden. Zie ook afb. 6. [N 33, 27]
II-11
|
19636 |
kolengruis |
fijns:
fiŋs (Q121p Kerkrade),
gris:
jris (Q121p Kerkrade),
kolengris:
koale jris (Q121p Kerkrade),
poef:
puf (Q121p Kerkrade)
|
fijn kolengruis || Hoe noemt u het gruis van kolen? [N 104 (2000)] || kolengruis
III-2-1
|
19734 |
kolenkit |
kolenbak:
koͅaləbak (Q121p Kerkrade)
|
kolenbak
III-2-1
|
27718 |
kolenkraan |
kolenkraan:
koǝlǝkrān (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Julia])
|
[N 95, 37]
II-5
|
27712 |
kolenlaadstation |
kolenverladung:
koǝlǝvǝrlāduŋ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Winterslag, Waterschei]),
verlading:
verlading (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Maurits]),
vǝrlādeŋ (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Julia])
|
Het woordtype "kade" (Q 7) duidt op een punt waar kolen in schepen worden overgeladen en "bascule" (Q 7) op een laadpunt voor treinen. [N 95, 32]
II-5
|