e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kraamverzorgster wachtsvrouw: waads’vrauw (Kerkrade) kraamverpleegster III-2-2
kraanvogel kroenekraan: kroeënekraan (Kerkrade), krôênekraan (Kerkrade) kraanvogel || kraanvogel (114 alleen op trek; nu vrij zeldzaam; in grote V-vormige troepen overvliegend; alleen in Oost-Brabant; overnachtend bij vennen [N 09 (1961)] III-4-1
krabben dabben: dappe (Kerkrade, ... ), jeuken: zich jeuche (Kerkrade), kratsen: kratse (Kerkrade, ... ), zich kratse (Kerkrade), zich op dr kop kratse (Kerkrade), raseren: rasīrǝn (Kerkrade), schrabben: šrabǝ (Kerkrade) krabben: schuren, krabben tegen jeuk [schobbe] [N 10 (1961)] || krabben: zijn hoofd krabben tegen jeuk [kraowe] [N 10 (1961)] || Met een krabber of andere hulpmiddelen de geweekte varkensharen verwijderen. Door het krabben wordt een zeer dun laagje van de opperhuid eveneens verwijderd. [N 28, 27; monogr.] II-1, III-1-2
krabber bel: bɛl (Kerkrade), schrap: šrab (Kerkrade) Een meestal kegelvormig metalen werktuig met scherpe onderrand waarmee men de geweekte varkensharen verwijdert. Aan de bovenkant van de krabber bevindt zich een haak waarmee men de na het krabben achtergebleven lange haren uittrekt of de nagels afrukt. Omdat men een krabber vaak zelf maakt of laat maken van restanten van ander, niet meer bruikbaar gereedschap (bv. het blad van een schoffel) komen allerlei vormen voor. Voor het mes waarmee men de geweekte ha-ren en opperhuid van het varken verwijdert zie men het lemma ''mes''. Zie afb. 6. [N 28, 28a; N 28, 36; monogr.] II-1
krabsel korst: kuaš (Kerkrade) Deeg dat zich aan de zijkanten en op de bodem van de trog heeft vastgezet. [N 29, 21a] II-1
krakeling brezel (du.): britsel (Kerkrade), brit’sel (Kerkrade), Syst. WBD  britsel (Kerkrade) krakeling || Krakeling (britsel, ring?) [N 16 (1962)] III-2-3
krakende schoen niet betaald: als schoenen nog kraken zegt men dat ze niet betaald zijn (Kerkrade) schoenen die een krakend geluid maken als men er op loopt [kraokschoen] [N 24 (1964)] III-1-3
kralen van de rozenkrans kralen: krölle (Kerkrade), parelaars: perlaats (Kerkrade) De kralen van de rozenkrans [de kralle, krelkes, kraole, kräölkes?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kramer kramer: kriemer (Kerkrade) koopman die met zijn waren langs de deuren gaat? [N 21 (1963)] III-3-1
krampig krampentrekker: krampǝtrękǝr (Kerkrade) Gezegd van een paard dat kramp in de benen heeft. Vooral als de paarden een tijdje gestaan hebben, zijn ze erg stijf in de achterpoten. Het paard gaat als een haan. Zie ook het lemma ''hanetred'' (7.29). [N 8, 94c] I-9