20708 |
krentenbol |
chrmoule (wa.):
Langwerpig zoet broodje met rozijnen en krenten en in t midden iets ingedeukt. -oe- is kort.
sjeermoel (Q121p Kerkrade),
krentenbroodje:
krinte-brúèdsje (Q121p Kerkrade),
Syst. WBD
krinte-brūûtsje (Q121p Kerkrade)
|
Krentenbroodje, krentenbol (krintenbol, briosj, krennee, krennie?) [N 16 (1962)] || Wat verstaat u onder: sjeermoel (wittebroodje of krentenbroodje?) Uitspraak a.u.b. [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20707 |
krentenbrood |
krentenmik:
Syst. WBD
krintemik (Q121p Kerkrade),
krentenweg:
krente weck (Q121p Kerkrade),
krinte wek (Q121p Kerkrade),
krinte-wek (Q121p Kerkrade),
krintewek (Q121p Kerkrade),
krin’tewek (Q121p Kerkrade)
|
brood waarin krenten gebakken worden [N 29 (1967)] || krentebrood || Krentenbrood (krintemik, kramiek, beezenbrood, rezienemik, lippert, pruukesweg?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21115 |
krentenbroodje |
hanekam:
hane-kem (Q121p Kerkrade)
|
verschillende soorten broodjes [N 29 (1967)]
III-2-3
|
18224 |
kreukel |
vouw:
vauw (Q121p Kerkrade)
|
ongewenste, valse vouw of plooi in een kledingstuk [kreukel, kneuker, freutel] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18223 |
kreukelen |
knuffelen:
knoevele (Q121p Kerkrade)
|
zich in ongewenste plooien zetten, gezegd van een kledingstuk [kreukelen, kreuk] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18875 |
kreunen |
kermen:
kerme (Q121p Kerkrade)
|
een zacht klagend geluid maken [kreunen, kermen, krengen, steunen, kriepen, kruchen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17994 |
kreunen van de pijn |
kermen:
kerme (Q121p Kerkrade)
|
Kreunen van pijn (koorgaan, kermeneren, kermen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18146 |
kreupel |
kreupel:
kruppel (Q121p Kerkrade),
mank:
mank (Q121p Kerkrade)
|
Gebrekkig lopen door bijv. ongelijke lengte van de benen (honkelen, lammen, knakken). [N 84 (1981)] || Kreupel - Kent men in uw dialect het volgende woord in dezelfde of een min of meer afwijkende vorm, zoals b.v. krepel naast kreupel. [DC 17 (1949)]
III-1-2
|
33910 |
kreupel zijn |
lam:
lām (Q121p Kerkrade)
|
[JG 1a; N 8, 62k en 94f]
I-9
|
33831 |
kribbebijter |
kribbebijter:
krebǝbītǝr (Q121p Kerkrade)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|