e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kuiltje (in de kin / wangen) kuiltje: kuulke in de kin (Kerkrade), kuulsje (Kerkrade), külsje (Kerkrade) Een dergelijk deukje in de kin? [DC 21 (1952)] || Kuiltje in de wang: een kuiltje in de wang, bijv. als men lacht (putje). [N 84 (1981)] III-1-1
kuip tijn: tsiŋ (Kerkrade) In het algemeen een wijd vat, meestal van hout, van boven open en daar ook iets wijder dan aan de onderzijde. [N E, L; S 19; L 1a-m; L 17, 18a; monogr.] II-12
kuis, ingetogen ongekust: onjeküst (Kerkrade) kuis; rein van zeden; maagdelijk; ingetogen; zich onthoudend van zinnelijk genot [kuis, kies, zuiver] [N 86 (1981)] III-2-2
kuit brade: broane (Kerkrade), kuit: kuut (Kerkrade, ... ), kú:t (Kerkrade), ideosyncr.  kuut (Kerkrade) Hoe noemt u de eierstokken met eieren of de afgezetten massa eieren van vrouwelijke vissen (kuit, kiet, schot, zaad, schodder, krellekeskuit) [N 83 (1981)] || kuit || kuit (wade) [DC 01 (1931)] III-1-1, III-4-2
kunstmest strooien (kunstmest) strooien/strouwen: štrø̜i̯ǝ (Kerkrade) Het strooien van kunstmest over het land gebeurt met de hand of met een machine. Voor beide zijn de benamingen meestal identiek. Slechts waar er voor het strooien met de hand en het machinaal strooien verschillende benamingen bestaan, wordt dit in het lemma aangegeven door "met de hand", resp. "machinaal" achter het plaatsnummer. [N 11, 24; N 11A, 63a + 64a + 65a; N P, 10a + b; JG 1b add.] I-1
kurkentrekker stoppentrekker: štopətrɛkər (Kerkrade) kurketrekker III-2-1
kussensloop kussen-betog: kusse betsóg (Kerkrade), kussenovertog: kusse-uvvertsóg (Kerkrade), overtog: uvvertsóg (Kerkrade), øvərtsox (Kerkrade), overtrek: øvərtrɛk (Kerkrade) Hoe noemt u de overtrek van een hoofdkussen? (kussensloop, kussensloof, kussenzak, fluwijn) [N 104 (2000)] || overtrek, sloop III-2-1
kussentje op het hoofd strowis: strüewusj (Kerkrade) strak kussentje op het hoofd voor het dragen van lasten III-1-3
kwaad weglopen woest vortlopen: wus voet lofe (Kerkrade) kwaad weglopen [horsen, hoorsen] [N 85 (1981)] III-1-4
kwaadaardig roepen minken: meŋkǝ (Kerkrade  [(waarschuwend geluid maken van de merrie als iemand het veulen nadert)]  ) [N 8, 47 en 67] I-9