33187 |
aanaarden |
hogen:
hȳǝgǝ (Q121p Kerkrade)
|
Een dag of veertien na het poten wordt het opschietende onkruid van het aardappelveld weggehaald door er met een omgekeerde eg of een kettingeg overheen te gaan; tegelijkertijd wordt dan de grond rul gemaakt en dat bevordert de groei van de planten. Enige tijd later, wanneer de aardappelplantjes ongeveer 10 cm zijn opgeschoten, wordt er tussen de rijen geschoffeld om het onkruid te verwijderen; doorgaans met de schoffelmachine. Weer enige tijd later, vroeger rond 21 juni, wordt de grond rond de voet van de struikjes opgehoogd om de knolletjes die aan de oppervlakte groeien te beschermen. Deze knolletjes moeten goed onder de grond ziten; anders worden ze groen en zijn alleen nog als varkensvoer te gebruiken. Op sommige plaatsen echter werden die kleine groene knolletjes juist als pootgoed gebruikt. Dit ophogen wordt aanaarden genoemd en kan op verschillende manieren gebeuren, met de hak of met tenminste twee soorten aanaardploegen. In dit lemma staan de algemene termen voor het aanaarden bijeen. [N 12, 23; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L B2, 294; L 32, 4; Lu 5, 24b; monogr.; add. uit N 11A, 83; N 18, 42 en 43; A 44, 21]
I-5
|
23661 |
aanbidding van het allerheiligste |
aandacht:
aandagt (Q121p Kerkrade)
|
De aanbidding van het Allerheiligste. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
29964 |
aanbinder |
aanbinder:
ābeŋǝr (Q121p Kerkrade),
ābęŋǝr (Q121p Kerkrade),
schachtroede voor aan te binden:
šaxrǫw vȳr ā tsǝ beŋǝ (Q121p Kerkrade)
|
Houten paal die horizontaal aan de staanders wordt gebonden. Op de aanbinders komen korte paaltjes te liggen, de zgn. 'kortelingen', die aan één eind op de aanbinder dragen en aan de andere kant in de daarvoor uitgespaarde steigergaten in de muur. Wanneer bij het bevestigen van de aanligger aan de staander gebruik wordt gemaakt van touwen, wordt onder de aanbinder op de staander een steigerklos aangebracht. Zie ook afb. 17. Zie voor het woordtype 'schachelrute' ook RhWb vii, kol. 831, s.v. 'Schachelrute'. [N 32, 2b; monogr.]
II-9
|
25598 |
aanbrengen van gaatjes in het deegbrood |
stippelen:
štipǝlǝ (Q121p Kerkrade),
strepen:
štrēpǝ (Q121p Kerkrade),
tippelen:
tipǝlǝ (Q121p Kerkrade)
|
Met behulp van een vork, een plank met spijkers of ijzeren tanden, een houtje, een spijker of simpelweg een vinger worden gaatjes in het deegbrood aangebracht. [N 29, 42; N 29, 30b; monogr.]
II-1
|
25067 |
aandeel, part |
deel:
deel (Q121p Kerkrade),
klats:
kletsj (Q121p Kerkrade),
koop:
koof (Q121p Kerkrade),
portion (du.):
portsiejoeën⁄ (Q121p Kerkrade),
rantsoen:
ratsiejoeën⁄ (Q121p Kerkrade)
|
het deel van het geheel dat men krijgt [garant, rantsoen, part, portie, deel] [N 91 (1982)] || portie
III-4-4
|
19268 |
aandringen |
derop wijzen:
dróp wieze (Q121p Kerkrade)
|
met klem trachten gedaan te krijgen, met drang onder de aandacht brengen [prossen, aandringen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29823 |
aangebrande stenen |
kraaien:
krajǝ (Q121p Kerkrade)
|
Vormelingen die tijdens het bakproces verbranden door directe aanraking met stookkolen. Zie voor het woordtype kraaien ook het Waalse ɛcrah√™ɛ, ø̄̄morceau de houille incomplètement br√ªléø̄̄. Het werd in Q 121 gebruikt voor ø̄̄te hard gebakken stenenø̄̄.' [N 98, 168; N 30, 52c; monogr.]
II-8
|
20965 |
aangeschoten |
aangedronken:
Hee is e bis-je aa¯jedrónke
aa’jedrónke (Q121p Kerkrade),
een schwips (du.) haan:
Inne sjwieps han: aangeschoten zijn Verklw. sjwieps-je
inne sjwieps han (Q121p Kerkrade)
|
aangeschoten
III-2-3
|
20350 |
aangetrouwd |
aangetrouwd:
aa’jetrouwd (Q121p Kerkrade)
|
aangetrouwd
III-2-2
|
25349 |
aangeven |
aangeven:
(het rund wordt) ājǝgēvǝ (Q121p Kerkrade)
|
Aangeven van het gewicht van een te slachten rund bij de belastingdienst. [N 28, 1]
II-1
|