e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

Gevonden: 6483
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bedelen bedelen: beëdele (Kerkrade) aalmoezen vragen voor zijn levensonderhoud [schooien, bedelen, bidden] [N 89 (1982)] III-3-1
bederven, gezegd van pekel schuimen: šymǝ (Kerkrade), verdorven pekel: vǝrdorvǝ pekǝl (Kerkrade) De zoutoplossing kan bederven doordat te veel bloed uit het vlees trekt en zich met de pekel vermengt. [N 28, 109; monogr.] II-1
bedevaart prozession (du.): protsessiejoeën (Kerkrade) Een bedevaart, pelgrimstocht, pelgrimage [beevaart, bèèvert, bidvaart, beeweg, beevaart, begankenis]. [N 96C (1989)] III-3-3
bedevaartganger prozessiongnger (<du.): ?  protsessiejoeënjenger (Kerkrade) Een bedevaartganger, pelgrim. [N 96C (1989)] III-3-3
bedevaartprentje prozessionsbeeldje (<du.): protsessiejoeënsbildsje (Kerkrade) Een prentje ter nagedachtenis aan een bedevaart. [N 96C (1989)] III-3-3
bedevaartvaantje vaantje: veënsje (Kerkrade) Een vaantje of vlagje dat tijdens een bedevaart gedragen en daarna als gedachtenis aan die bedevaart bewaard wordt, bedevaartsvaantje, -vlagje, pelgrimsvlagje. [N 96C (1989)] III-3-3
bedienen bedienen: bedene (Kerkrade) de gevraagde waren in een winkel aan de klant geven [bedienen, gerieven, bestellen] [N 89 (1982)] III-3-1
bedorven (persoon) rotmieter: mar.: vgl. ook het lemma "verwend kindje"in afl. 2.2.  rót mietter (Kerkrade) met te grote toegeeflijkheid opgevoed, met een bedorven karakter [mouter] [N 85 (1981)] III-1-4
bedorven ei vuil ei: vūl ęi̯ (Kerkrade) [N 19, 54d; L 6, 39; S 31; monogr.] I-12
bedriegen bedriegen: bedrüj’je (Kerkrade), bədregən (Kerkrade), zie bedrüj¯je  bedrei’e (Kerkrade), bekloten: bekloeë’te (Kerkrade), betoepen: betoeppe (Kerkrade), bezeiken: bezeke (Kerkrade), beze’ke (Kerkrade), hindergaan: hin’gerjoa’ (Kerkrade), kloten: kloeë’te (Kerkrade), pfuschen (du.): foe’sje (Kerkrade) bedriegen [ZND A2 (1940sq)] || bedriegen, foppen || iemand door list en leugen voor de gek houden en daarvan gebruik maken [kullen, bikken, kleuten, bijbrengen, belakken, verneuken, besleuteren, loren, lorzen, bedonderen, bemieteren, besodemieteren, kinkelfoezen] [N 85 (1981)] || knoeien, bedriegen || opzettelijk bedrog [konkelfoes, konterband] [N 85 (1981)] III-1-4