28038 |
morskool |
mors:
mors (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Domaniale]),
morskolen:
mǫrskǭlǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Julia]),
schandegemaakte kool:
šaŋǝjǝmādǝ koǝl (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
verloren kool:
vǝrloǝrǝ koǝl (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Gemorste kool. [N 95, 462]
II-5
|
29998 |
mortel |
kalk:
kalǝk (Q121p Kerkrade),
spijs:
špīs (Q121p Kerkrade)
|
Een mengsel van gebluste kalk of cement, zand of tras en water. Het wordt gebruikt om bij het metselen de stenen tot een samenhangend, vast geheel te verbinden. De aard en de hoeveelheid van de grondstoffen bepalen het gebruik van de verschillende soorten mortels. Vgl. de volgende lemmata. (zie kaart) [monogr.; div.]
II-9
|
30009 |
mortel bereiden |
ondereenmischen:
oŋǝrēmišǝ (Q121p Kerkrade),
spijs aanmaken:
špīs˱ āmāxǝ (Q121p Kerkrade),
spijs maken:
(spijs) māxǝ (Q121p Kerkrade)
|
De verschillende grondstoffen voor de bereiding van mortel afmeten en dooreenmengen. Zie voor de fonetische documentatie van '(mortel)', '(spijs)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 40a; monogr.]
II-9
|
30017 |
mortelbak |
kalksbak:
kalǝk˱s˱bak (Q121p Kerkrade
[(voor specie en kalk)]
),
murerstrog:
mȳrǝrstrǭx (Q121p Kerkrade
[(meervoud: mȳrǝrstrø̜̄x)]
),
murertrog:
mȳrǝrtrǭx (Q121p Kerkrade),
sijsje:
ziǝsjǝ (Q121p Kerkrade),
spijsbak:
[spijs]˱bak (Q121p Kerkrade),
spijsvogel:
špīs˲vuǝjǝl (Q121p Kerkrade),
trog:
trǭx (Q121p Kerkrade),
vogel:
vuǝjǝl (Q121p Kerkrade)
|
Van een handvat voorziene houten bak, soms aan de binnenzijde met blik of zink versterkt, waarmee de handlanger de aangemaakte mortel op de schouder naar de metselaar brengt. Aan de onderzijde van de bak kan een houten stok bevestigd zijn. Er bestaan ook geheel uit metaal vervaardigde mortelbakken. Zie ook afb. 22. In Q 198 kende men een uitvoering die van twee armen was voorzien en op beide schouders rustte. Zie voor de woordtypen 'vogel' en 'spijsvogel' ook het lemma 'Modderbak' in wld ii.8, pag. 40. De woorddelen '(mortel)-' ,'(spijs)-' etc. zijn fonetisch gedocumenteerd in het lemma 'Mortel'. [N 30, 45b; monogr.; div.]
II-9
|
30008 |
mortelbed |
één bed spijs:
ǝ bęt špīs (Q121p Kerkrade),
één kiebel:
enǝ kibǝl (Q121p Kerkrade)
|
De hoeveelheid mortel die in één keer wordt klaargemaakt. In Q 198 werd een hoeveelheid mortel bereid die voldoende was om 'vier stootskarren' ('vīr štutskarǝ') te vullen. De woordtypen 'één molen spijs' (Q 20) en 'één molen' (K 359, Q 83) wijzen op het gebruik van een cementmolen bij het maken van de mortel. Zie voor het woordtype 'malooi' (P 176b) ook het lemma 'Malooi' in wld ii.3, pag. 157. [N 30, 42; monogr.]
II-9
|
30016 |
morteldrager |
handlanger:
[handlanger] (Q121p Kerkrade),
kalksdrager:
kalǝks˱drɛ̄̄jǝr (Q121p Kerkrade)
|
De handlanger die speciaal belast is met het vervoeren van de aangemaakte mortel van de mortelplaats naar de metselaar. Vroeger werd daarvoor gebruik gemaakt van de mortelbak, tegenwoordig transporteert men de mortel doorgaans met behulp van een kruiwagen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)' geplaatste termen de lemmata 'Mortel' en 'Handlanger'. [N 30, 45a; N 30, 2c; monogr.]
II-9
|
30011 |
mortelhak |
spijshaak:
špīshǭk (Q121p Kerkrade)
|
Hak waarmee de grondstoffen voor de verschillende mortels worden gemengd. Zie ook afb. 21. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(spijs)-' en '(mortel)-' het lemma 'Mortel'. [N 30, 41c; monogr.]
II-9
|
30019 |
mortelkuip |
cementtijn:
tsǝ`mɛnttsiŋ (Q121p Kerkrade),
kalksbutte:
kalǝks˱byt (Q121p Kerkrade),
kalktijn:
kalǝktsiŋ (Q121p Kerkrade),
kuip:
kūp (Q121p Kerkrade),
spijsbutte:
špīs˱byt (Q121p Kerkrade),
spijstijn:
špīstsiŋ (Q121p Kerkrade),
tijn:
tsiŋ (Q121p Kerkrade)
|
Bak of kuip waar de metselaar mortel uit neemt tijdens het metselen. Het bestaat gewoonlijk uit een doorgezaagd olie- of teervat. [N 30, 46a; monogr.]
II-9
|
30012 |
mortelmaker |
handlanger:
[handlanger] (Q121p Kerkrade),
kalksmaker:
kalǝksmɛxǝr (Q121p Kerkrade),
spijsmaker:
[spijs)māxǝr (Q121p Kerkrade)
|
De handlanger die speciaal belast is met het klaarmaken van de mortel. In Q 15 werd de mortel in een klein bedrijf door de handlanger gemaakt. Bij grote bedrijven kende men daarvoor een speciale 'spijsmaker' ('spīsmē̜kǝr'). Het woordtype 'molenbaas' (L 210) wijst op het gebruik van een cementmolen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)' geplaatste termen de lemmata 'Mortel' en 'Handlanger'. [N 30, 2c; N 30, 40b; monogr.; L B1, 104 add.]
II-9
|
30013 |
mortelmolen |
betonmolen:
[betonmolen] (Q121p Kerkrade),
cementmolen:
tsǝ`mɛntmø̜lǝ (Q121p Kerkrade),
molen:
mø̜lǝ (Q121p Kerkrade),
spijsmolen:
[spijs]mø̜lǝ (Q121p Kerkrade)
|
Toestel dat wordt gebruikt bij het aanmaken van mortel. De mortelmolen bestaat uit een peer- of cilindervormige mengtrommel die vroeger met handkracht werd rondgedraaid en tegenwoordig met behulp van een elektromotor of een verbrandingsmotor wordt aangedreven. In de trommel zijn schoepen aangebracht die tijdens het ronddraaien de mortel mengen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(mortel)-', '(spijs)-' etc. het lemma 'Mortel' en van '(betonmolen)' het lemma 'Betonmolen'. [N 30, 44; monogr.]
II-9
|