23199 |
beloken pasen |
witte zondag:
wisse zóndieg (Q121p Kerkrade)
|
De eerste zondag na Pasen, Beloken Pasen, de laatste dag dat men zijn Paasplicht kon vervullen [gebroke Paose, Wiesse Zóndiech]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
21464 |
beloven |
verspreken:
versjprèche (Q121p Kerkrade)
|
beloven
III-3-1
|
21190 |
bemanning |
bezetting:
bezatsoeng (Q121p Kerkrade)
|
de bemanning van een schip [bemanning, équipage] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32572 |
bemesten |
bemesten:
bǝmęstǝ (Q121p Kerkrade)
|
De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.]
I-1
|
25103 |
benauwd en vochtig weer |
broeierig (weer):
breuerig (Q121p Kerkrade),
breuërig weêr (Q121p Kerkrade),
het broeit get:
⁄t bruit jet (Q121p Kerkrade),
puffetig:
püf⁄fetieg (Q121p Kerkrade),
zwoel (weer):
schwuul (Q121p Kerkrade),
sjwuul (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade)
|
drukkend warm, gezegd van het weer [zwoel, mof, zoel, flauw, smoel] [N 81 (1980)] || loommakend, gezegd van het weer [lui] [N 81 (1980)] || lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)] || vochtig en warm weer || warm, benauwd en vochtig weer (in de zomer) [bederfelijk, voos, smoel, zoel, zuul, broejerig, luimerig, mottig, moddelwarm, zomig] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17672 |
benen (spotnamen) |
flessen:
e medje hat flessen
flessen (Q121p Kerkrade),
olifantspoten:
olifantspuu-et (Q121p Kerkrade),
poten:
poete (Q121p Kerkrade),
puu-et (Q121p Kerkrade),
stelten:
lange benen
sjteelse (Q121p Kerkrade),
sjtélse (Q121p Kerkrade),
stokken:
sjtekke (Q121p Kerkrade),
stekke (Q121p Kerkrade),
magere benen
sjtékke (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade),
stompels:
flinke stumpele (Q121p Kerkrade),
stompeltje:
stumpeltje (Q121p Kerkrade)
|
benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)] || benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)] || benen: spotbenamingen [billewaage, pikkels, stekken] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17860 |
bengelen |
bommelen:
boemmele (Q121p Kerkrade)
|
Bengelen: heen en weer slingeren (bammelen, bommelen, bengelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19287 |
benieuwen |
benieuwd zijn:
benuid zieë (Q121p Kerkrade)
|
zijn nieuwsgierigheid wekken [wonderen, wonder doen, benieuwen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
31509 |
benzinesoldeerbout |
benzineloodbout:
bɛnzinlyǝbōts (Q121p Kerkrade
[(werd speciaal gebruikt voor buiten- en dakwerk en voor goten)]
)
|
Soldeerbout die wordt verwarmd door middel van een in de bout ingebouwde benzinebrander. Zie ook afb. 185. Volgens de invuller uit Q 121 werd de benzineloodbout speciaal gebruikt voor buiten- en dakwerk en voor goten. De bout kon niet uitwaaien omdat de brandstof door middel van een pomp onder druk werd gebracht. [N 33, 195b; N 64, 16b]
II-11
|
25054 |
bepaalde hoeveelheid |
hoop:
hoof (Q121p Kerkrade),
klommel:
kloemmel (Q121p Kerkrade),
schaar (hooi, koren):
sjoar (Q121p Kerkrade),
tol:
zol (Q121p Kerkrade),
troep:
troep (Q121p Kerkrade)
|
bepaalde hoeveelheid || een aantal bij elkaar staande voorwerpen [trobbel] [N 91 (1982)] || een bepaalde hoeveelheid [meuk, zooi, spat, stauw, stoot, slof, stuiken, slodder, schoot] [N 91 (1982)]
III-4-4
|