e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ophitsen op-schwnzen (< du.): op’sjwense (Kerkrade), opjagen: ópjage (Kerkrade) een persoon of personen aanzetten tot ruzie [opstoken, hissen, opkitsen, oppinnen, opraden, aanlokken] [N 85 (1981)] || ophitsen III-1-4
ophouden met het werk op-hren (< du.): ophüre (Kerkrade), schlu (du.) maken: sjloes maache (Kerkrade) ophouden met werken [afscheiden, uitscheiden, ophouden] [N 85 (1981)] III-1-4
opklaren klaren: kloa⁄re (Kerkrade), licht worden: lich weurde (Kerkrade), opklaren: ⁄t weer kliert op (Kerkrade), optrekken: optrekke (Kerkrade), zich opdoen: ⁄t weer deed ziech op (Kerkrade) helder worden || opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)] III-4-4
opletten op zijn qui-vive zijn: óp zie kie vieve zieë (Kerkrade), oppassen: óppase (Kerkrade) aandacht geven, letten op [beletten, nikken] [N 85 (1981)] || oplettend, achtslaan op wat kan gebeuren, gereed om te handelen, waakzaam [gewarig, gewaakzaam] [N 85 (1981)] III-1-4
opmaken opmaken: jɛlt upma:kə (Kerkrade), opmākə (Kerkrade) geld opdoen (opmaken) [RND] III-3-1
opper hoop: hōf (Kerkrade) De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3
opperhuid nerf: erf (Kerkrade), vel: t vel (Kerkrade), vel (Kerkrade) opperhuid [N 10 (1961)] III-1-1
oppoken opstochelen: opštøxǝlǝ (Kerkrade), reken: rēkǝn (Kerkrade), stochelen: štøxǝlǝ (Kerkrade) Het vuur oppoken. [N 29, 8a; OB 2, 2b; monogr.] II-1
opproppen bezetten: bǝzɛtsǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), de boorloker dichten met leem: dǝ bōrlø̜xǝr dixtǝ met lēm (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Julia]), de boorloker dichten met waterpatronen: dǝ bōrlø̜xǝr dixtǝ met wasǝrpatruǝnǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Julia]), leempatronen aanbrengen: lēmpatruǝnǝ ābre.ŋǝ (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Een met springstof gevuld gat door middel van een waterpatroon of een van steenstof of leem gemaakte prop afsluiten. [N 95, 404; monogr.; Vwo 15; Vwo 48; Vwo 126; Vwo 177; Vwo 569; Vwo 571] II-5
opproptang opwijdtang: opwiǝtsaŋ (Kerkrade) Een soort tang voor het verwijden van de uiteinden van (loden) pijpen in verband met het maken van rechte verbindingen. Zie ook afb. 254. [N 33, 181; N 33, 176; N 64, 60; monogr.] II-11