19293 |
ophitsen |
op-schwnzen (< du.):
op’sjwense (Q121p Kerkrade),
opjagen:
ópjage (Q121p Kerkrade)
|
een persoon of personen aanzetten tot ruzie [opstoken, hissen, opkitsen, oppinnen, opraden, aanlokken] [N 85 (1981)] || ophitsen
III-1-4
|
19255 |
ophouden met het werk |
op-hren (< du.):
ophüre (Q121p Kerkrade),
schlu (du.) maken:
sjloes maache (Q121p Kerkrade)
|
ophouden met werken [afscheiden, uitscheiden, ophouden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25150 |
opklaren |
klaren:
kloa⁄re (Q121p Kerkrade),
licht worden:
lich weurde (Q121p Kerkrade),
opklaren:
⁄t weer kliert op (Q121p Kerkrade),
optrekken:
optrekke (Q121p Kerkrade),
zich opdoen:
⁄t weer deed ziech op (Q121p Kerkrade)
|
helder worden || opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18811 |
opletten |
op zijn qui-vive zijn:
óp zie kie vieve zieë (Q121p Kerkrade),
oppassen:
óppase (Q121p Kerkrade)
|
aandacht geven, letten op [beletten, nikken] [N 85 (1981)] || oplettend, achtslaan op wat kan gebeuren, gereed om te handelen, waakzaam [gewarig, gewaakzaam] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21275 |
opmaken |
opmaken:
jɛlt upma:kə (Q121p Kerkrade),
opmākə (Q121p Kerkrade)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
32928 |
opper |
hoop:
hōf (Q121p Kerkrade)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
17566 |
opperhuid |
nerf:
erf (Q121p Kerkrade),
vel:
t vel (Q121p Kerkrade),
vel (Q121p Kerkrade)
|
opperhuid [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25513 |
oppoken |
opstochelen:
opštøxǝlǝ (Q121p Kerkrade),
reken:
rēkǝn (Q121p Kerkrade),
stochelen:
štøxǝlǝ (Q121p Kerkrade)
|
Het vuur oppoken. [N 29, 8a; OB 2, 2b; monogr.]
II-1
|
27859 |
opproppen |
bezetten:
bǝzɛtsǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]),
de boorloker dichten met leem:
dǝ bōrlø̜xǝr dixtǝ met lēm (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Julia]),
de boorloker dichten met waterpatronen:
dǝ bōrlø̜xǝr dixtǝ met wasǝrpatruǝnǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Julia]),
leempatronen aanbrengen:
lēmpatruǝnǝ ābre.ŋǝ (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Een met springstof gevuld gat door middel van een waterpatroon of een van steenstof of leem gemaakte prop afsluiten. [N 95, 404; monogr.; Vwo 15; Vwo 48; Vwo 126; Vwo 177; Vwo 569; Vwo 571]
II-5
|
31667 |
opproptang |
opwijdtang:
opwiǝtsaŋ (Q121p Kerkrade)
|
Een soort tang voor het verwijden van de uiteinden van (loden) pijpen in verband met het maken van rechte verbindingen. Zie ook afb. 254. [N 33, 181; N 33, 176; N 64, 60; monogr.]
II-11
|