20515 |
ranzig |
gaal:
joal (Q121p Kerkrade),
gool:
joal (Q121p Kerkrade),
ranzetig:
ran’zetieg (Q121p Kerkrade),
ranzig:
ranzieg (Q121p Kerkrade),
De bótter is ranzieg
ranzieg (Q121p Kerkrade)
|
garstig || ranzig || ranzig; Hoe noemt U: Sterk smakend, onaangenaam ruikend gezegd van spek (ranzig, garstig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33207 |
rapen |
rapen:
rāfǝ (Q121p Kerkrade)
|
De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d]
I-5
|
19558 |
rasp |
raspel:
raspǝl (Q121p Kerkrade),
rijf:
rīf (Q121p Kerkrade)
|
In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met tandjes en putjes voor het bewerken van harde materialen, inz. metalen. Zie ook afb. 108. De grote rasp (Q 83) was van twee handvatten voorzien. Het blad van meer dan een meter lang was aan één kant grof en aan de andere kant fijn. Dit werktuig werd op heet ijzer gebruikt, bijvoorbeeld om koetsassen af te werken op de plaats waar zij geweld waren. [N 33, 85; monogr.] || rasp
II-11, III-2-1
|
31049 |
rasp, vijl |
pinlepel:
penlęfǝl (Q121p Kerkrade)
|
Gereedschap dat men gebruikt voor het raspen of vijlen. Ten aanzien van rasp of vijl merkt Dierick (pag. 85) op: De rasp dient om de talons en den boord der zolen effen te raspen wanneer ze met het mes geschrood en op den noodigen vorm gebracht zijn. De rasp mag niet te grof zijn om de sporen van het raspen niet te diep in talon en lijksel te printen. De vijl heeft men noodig voor genageld werk om de nagels van zolen en talons effen te vijlen en de luistervijl voor het vereffenen der zolen na het afschrepen van den nerf." Zie afb. 53 en 54. [N 60, 118b; monogr.]
II-10
|
19839 |
raspen |
raspelen:
raspele (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade),
raspen:
raspə (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade)
|
raspen; Hoe noemt U: Met een rasp fijn maken (raspelen, raspen, rieven) [N 80 (1980)]
III-2-1, III-2-3
|
31048 |
raspen, vijlen |
vortraspelen:
vutraspǝlǝ (Q121p Kerkrade)
|
Het met een rasp of vijl of schrapglas wegslijpen van de oneffenheden aan zool en zoolrand. [N 60, 118a]
II-10
|
24367 |
rat |
rat:
rat (Q121p Kerkrade),
ratte (mv.) (Q121p Kerkrade)
|
rat [ZND A1 (1940sq)]
III-4-2
|
23798 |
ratel van witte donderdag |
ratel:
raspel (Q121p Kerkrade)
|
De ratel die van Witte Donderdag tot aan de zaterdag vóór Pasen in plaats van de altaarschel tijdens de mis wordt gebruikt. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
31424 |
ratelbooromslag |
eckbooromslag:
ɛk˱bōrømšlāx (Q121p Kerkrade)
|
Booromslag, die in de spil voorzien is van een soort palrad waardoor het boorijzer met een heen en weer gaande beweging van de beugel in een bepaalde richting gedraaid kan worden. Er hoeven met deze booromslag dus geen slagen van 360o gemaakt te worden. Het woordtype eckbooromslag (Q 121) is van toepassing op een speciale uitvoering van dit werktuig waarbij de beugel onder een hoek van 45o ten opzichte van de boorhouder en het boorijzer geplaatst is. Daardoor kan gewerkt worden op plaatsen waar voor een horizontale beugel geen ruimte is. Eck- in het woordtype betekent "hoek". Vgl. ook het Hgd. Ecke. [N 33, 143; N 33, 164]
II-11
|
20529 |
rauw |
ongekookt:
ónjekaochd¯ jeet óch durch ¯t laoch: vieze varkens worden niet vet
ónjekaochd’ (Q121p Kerkrade),
rauw:
raow (Q121p Kerkrade),
rouw (Q121p Kerkrade),
rüe (Q121p Kerkrade),
Rüe eëpel
rüe (Q121p Kerkrade),
Rüe vleesj
rüe (Q121p Kerkrade)
|
ongekookt || rauw || rauw; Hoe noemt U: Rauw, niet gekookt (groen, rauw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|