25186 |
rijp, rijmx |
rijm:
rijm (Q121p Kerkrade),
rouwvrost:
rauwvros (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade),
rauwvrös (Q121p Kerkrade)
|
rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)] || vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25584 |
rijskast |
kast:
kas (Q121p Kerkrade),
weggekast:
wękǝkas (Q121p Kerkrade)
|
De kast - meestal een onderdeel van een (modernere) oven - waarin de narijs plaatsvindt. Vraag N29, 39a ("Waar vindt deze narijs plaats?") is door de verschillende antwoorden in verschillende lemmata gesplitst. Algemene benamingen als bakkerij (in L 270, 292, 372, 377, 383, Q 99*, 121e, 198b), een warme plaats (in L 318b, 414) een keuken (in Q 28), het bakhuis (in Q 3, 121c), bakker (L 250), onder een zak (Q 121), tussen deegkleedjes (Q 20) zijn niet fonetisch gedocumenteerd. [N 29, 39a; N 29, 37]
II-1
|
25585 |
rijsplank |
rijsschrank:
rīsšraŋk (Q121p Kerkrade)
|
De plank, planken of een rek waarop de bolrijs plaatsvindt. [N 29, 35b]
II-1
|
20603 |
rijstebrij |
rijstbrij:
riesbrij (Q121p Kerkrade),
Syst. WBD
rīēsbrei (Q121p Kerkrade),
rijstebrij:
riestebrij (Q121p Kerkrade)
|
rijstebrij || Rijstebrij (pötjesbulling?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20737 |
rijstevlaai |
rijstevladem:
riestevlaam (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade),
Syst. WBD
rīêste-vlaam (Q121p Kerkrade),
rijstvladem:
riesvlaam (Q121p Kerkrade),
Verklw. riesvleëmsje
riesvlaam (Q121p Kerkrade)
|
rijstevla || rijstevlaai || rijstvlaai || Vla bedekt met spijs van rijst [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34643 |
rijtuig |
staatswagen:
štātswān (Q121p Kerkrade),
voiture:
vǝtyr (Q121p Kerkrade)
|
Personenvoertuig, waarbij niet de huifkar bedoeld wordt. Gezien het feit dat het hier om zaken gaat die reeds lang verdwenen zijn, is de verwarring rond de dialecttermen groot. Dit lemma is samengesteld uit de antwoorden op algemene vragen als "hoe noemt u een tweewielig rijtuig" die geen betrekking hebben op een specifieke soort. Ook de meer algemene antwoorden die in N 101 bij de vragen naar bepaalde soorten rijtuigen opgegeven werden, zijn hier verwerkt. De veel voorkomende opgaven "koets" en "sjees", de bekendste vier- en tweewielige rijtuigen, zijn in de betreffende lemmata opgenomen. [N 101, 1-14; N G 51; L 1 a-m; L 28, 24; L 36, 70; LA 288; S 18, 30; Wi 16; monogr]
I-13
|
21032 |
rijzen |
gaan:
joa (Q121p Kerkrade)
|
[N 29, 25b; monogr.]
II-1
|
29012 |
rimpelen, fronsen |
rimpelen:
rempǝlǝ (Q121p Kerkrade)
|
Al plooiend rijgen. Rimpelen is het uitrekken van een hoeveelheid stof tot een vooraf bepaalde kortere lengte, langs één of meer stiklijnen, waarbij de ruimte wordt verdeeld in gelijke, soepele plooitjes (Het Beste Naaiboek, pag. 178). Bij fronsen wordt de ruimte over een bredere afstand verdeeld dan bij rimpelen. Zie afb. 46. [N 59, 53; N 62, 12a; N 62, 30; Gi 1.IV, 34; MW; monogr.]
II-7
|
17599 |
rimpels |
klovelen:
kluvələ (Q121p Kerkrade),
rimpels:
rumpele, rumpel (Q121p Kerkrade)
|
Hoe noemt men de plooien in de huid van een mens ? Bedoelt worden vooral de plooien in het voorhoofd. Wat is hiervan het enkelvoud ? [DC 18 (1950)]
III-1-1
|
18396 |
ring |
ring:
Rihngk-S (Q121p Kerkrade),
rink (Q121p Kerkrade),
riŋk (Q121p Kerkrade)
|
ring [GTP], [ZND A1 (1940sq)]
III-1-3
|