e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roep- en lokwoord voor de jonge gans gansje: gø̜̄sjǝ (Kerkrade) [VC 14, 2q (r] I-12
roep- en lokwoord voor de kip hoen: hon (Kerkrade), jiep: jip (Kerkrade), jiep, jiep, jiep: jip, jip, jip (Kerkrade), piet, piet, piet: pit, pit, pit (Kerkrade) Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor de koe dè kom: dę kǫm (Kerkrade), koetje: kø̜i̯kǝ (Kerkrade) Men roept de koe naast de algemene benamingen koe, muk enzovoorts ook met het noemen van de kleur, b.v. zwarte en met een eigennaam als Lies en Berta. [N C, 16; VC 14, 2a (r] I-11
roep- en lokwoord voor een big varkentje: vɛrkškǝ (Kerkrade) Roep- en lokwoord voor een big. Iets roepen kan ook vervangen worden door een smakkend geluid te maken of door te klakken met de tong. [N 19, 11b; VC 14, 2d r; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor het kalf kalfje: kø̜̄fkǝ (Kerkrade), mietsje: mitšǝ (Kerkrade) Met kan een kalf roepen met de algemene benamingen kalf, kalfje, muk enzovoorts, met eigennamen als Liesje, met klanknabootsingen of eventueel met het rammelen van melkemmers. [N C, 17; VC 14, 2b (r] I-11
roep- en lokwoord voor het kuiken jiep, jiep, jiep: jip, jip, jip (Kerkrade), kuiken: kȳkǝ (Kerkrade), tjiep, tjiep, tjiep: tjip, tjip, tjip (Kerkrade) [N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor het varken kuus, kuus, kuus: kyš, kyš, kyš (Kerkrade), kuusje: kyškǝ (Kerkrade) In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r] I-12
roep- en lokwoorden voor het lam lammetje: lɛmšǝ (Kerkrade) [N 19, 74b; VC 14, 2k (R] I-12
roep- en lokwoorden voor het schaap schaap: šǭp (Kerkrade) [N 19, 74a; VC 14, 2j (R] I-12
roepen keken: keëke (Kerkrade) op een luide manier iets mededelen, roepen [skriesen] [N 87 (1981)] III-3-1