34553 |
roep- en lokwoord voor de jonge gans |
gansje:
gø̜̄sjǝ (Q121p Kerkrade)
|
[VC 14, 2q (r]
I-12
|
34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
hoen:
hon (Q121p Kerkrade),
jiep:
jip (Q121p Kerkrade),
jiep, jiep, jiep:
jip, jip, jip (Q121p Kerkrade),
piet, piet, piet:
pit, pit, pit (Q121p Kerkrade)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
34218 |
roep- en lokwoord voor de koe |
dè kom:
dę kǫm (Q121p Kerkrade),
koetje:
kø̜i̯kǝ (Q121p Kerkrade)
|
Men roept de koe naast de algemene benamingen koe, muk enzovoorts ook met het noemen van de kleur, b.v. zwarte en met een eigennaam als Lies en Berta. [N C, 16; VC 14, 2a (r]
I-11
|
34379 |
roep- en lokwoord voor een big |
varkentje:
vɛrkškǝ (Q121p Kerkrade)
|
Roep- en lokwoord voor een big. Iets roepen kan ook vervangen worden door een smakkend geluid te maken of door te klakken met de tong. [N 19, 11b; VC 14, 2d r; monogr.]
I-12
|
34219 |
roep- en lokwoord voor het kalf |
kalfje:
kø̜̄fkǝ (Q121p Kerkrade),
mietsje:
mitšǝ (Q121p Kerkrade)
|
Met kan een kalf roepen met de algemene benamingen kalf, kalfje, muk enzovoorts, met eigennamen als Liesje, met klanknabootsingen of eventueel met het rammelen van melkemmers. [N C, 17; VC 14, 2b (r]
I-11
|
34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
jiep, jiep, jiep:
jip, jip, jip (Q121p Kerkrade),
kuiken:
kȳkǝ (Q121p Kerkrade),
tjiep, tjiep, tjiep:
tjip, tjip, tjip (Q121p Kerkrade)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|
34377 |
roep- en lokwoord voor het varken |
kuus, kuus, kuus:
kyš, kyš, kyš (Q121p Kerkrade),
kuusje:
kyškǝ (Q121p Kerkrade)
|
In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r]
I-12
|
34442 |
roep- en lokwoorden voor het lam |
lammetje:
lɛmšǝ (Q121p Kerkrade)
|
[N 19, 74b; VC 14, 2k (R]
I-12
|
34441 |
roep- en lokwoorden voor het schaap |
schaap:
šǭp (Q121p Kerkrade)
|
[N 19, 74a; VC 14, 2j (R]
I-12
|
21362 |
roepen |
keken:
keëke (Q121p Kerkrade)
|
op een luide manier iets mededelen, roepen [skriesen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|