28180 |
schachtdeksel |
klapbeun:
klapbȳn (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Willem-Sophia]),
schachtdekkel:
[schacht]dɛkǝl (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Domaniale])
|
Het deksel waarmee de uitstromingsschacht is afgesloten om te verhinderen dat de hoofdventilator buitenlucht aanzuigt in plaats van de verbruikte lucht uit de mijn. Het deksel wordt door de liftkooi automatisch geopend. Voor de fonetische documentatie van de tussen haken geplaatste opgaven zie men het lemma Schacht. [N 95, 76; monogr.]
II-5
|
27759 |
schachtdelven |
afdiepen:
˙āfd˙ēpǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Julia]),
afdopen:
āfdø̄fǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Domaniale])
|
Het delven van een schacht. Bij de meeste opgaven hoort "schacht" of "beur" als objekt. [N 95, 173; monogr.; Vwo 38]
II-5
|
28246 |
schachtkooi |
gerüst:
jǝrøs (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
korf:
kø̜rf (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Julia])
|
Liftkooi, meestal met verschillende etages, waarmee personeel, mijnwagens en materiaal ondergronds of bovengronds worden gebracht. Het woordtype "waterkas" wordt volgens de invuller uit K 361 in de mijn van Zolder gebruikt voor de eerste liftkooi. De opgave "kiebel" uit Q 113 was van toepassing op de "mijnkooi ter aflating van mijnwerkers" (Jongeneel pag. 32). [N 95, 85; monogr.; Vwo 409; Vwo 438; Vwo 478]
II-5
|
28388 |
schachtkool |
mascherang:
mašǝraŋ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
mažǝraŋ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
schachtkolen:
šātkoalǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
šātkǭlǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Willem-Sophia])
|
Ongesorteerde kolen vermengd met stenen. Het woordtype "schachtkolen" werd volgens een invuller uit Q 121 op de Domaniale mijn gebruikt voor ongezeefde kolen die vroeger als deputaatkolen aan de mijnwerkers werden verstrekt. Zie ook het lemma Deputaatkolen. [monogr.; N 95, 461; N 95A, add.]
II-5
|
28243 |
schachtman, schachthouwer |
schachthouwer:
šāthø̜jǝr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Arbeider die herstellings- en onderhoudswerkzaamheden aan de bekleding en de transportinstallaties in mijnschachten verricht. [monogr.; Vwo 123; Vwo 677]
II-5
|
28140 |
schachtput |
kuip:
kūp (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Domaniale]),
zomp:
zomp (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Maurits])
|
Ruimte in de nabijheid van de schacht, meestal dicht onder de onderste verdieping, waarin het water dat op de verdiepingen vrijkomt, samenstroomt. [N 95, 789; monogr.]
II-5
|
27772 |
schachtraam |
raam:
rām (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Winterslag, Waterschei]),
schachtraam:
šātrām (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Ondersteuning in een schacht, bestaande uit twee langsbalken en twee kortere dwarsbalken. [N 95, 760 add.; monogr.]
II-5
|
27475 |
schachtton |
kiebel:
kibǝl (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Willem-Sophia]),
schachtkiebel:
šātkibǝl (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
schachtton:
šāttǫn (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Julia])
|
Ton die gebruikt wordt om bij het delven van de schachten personeel en materiaal naar beneden te laten en losgemaakte stenen naar boven te hijsen. [N 95, 77; monogr.; Vwo 39; Vwo 379]
II-5
|
27162 |
schachtwiel |
kabelschijf:
kābǝlšīf (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Julia]),
schachtrad:
šātrat (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
zeelschijf:
zēlšīf (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
De twee of vier grote kabelschijven die in de schachtbok zijn gemonteerd. Via deze schijven loopt de kabel die de verbinding vormt tussen de kooien en de ophaalmachine. Twee kabelschijven draaien steeds paarsgewijs maar in de omgekeerde richting, omdat de ene kooi daalt terwijl de andere stijgt. Het woordtype "molette" is volgens de invuller uit K 361 verouderd. [N 95, 75; N 95, 80; monogr.; Vwo 523]
II-5
|
25043 |
schaduw, lommer |
schatten (du.):
cf. VD Duits-Nederlands s.v. "Schatten
sjàttə (Q121p Kerkrade),
scheem:
sjiem (Q121p Kerkrade)
|
(de) schaduw [DC 23 (1953)] || schaduw (lommer) [RND]
III-4-4
|