18402 |
scheermes |
rasiermes (<du.):
razeermets (Q121p Kerkrade),
scheermes:
sjeermets (Q121p Kerkrade)
|
een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 86 (1981)] || scheermes
III-1-3
|
34587 |
schei |
scheien:
šęi̯ǝ (Q121p Kerkrade)
|
Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr]
I-13
|
19070 |
schelden, schimpen |
grotsen:
vgl. Kerkrade Wb. (pag. 128): jrotse, 1. mopperen; -2. zwaar ophoesten.
jrotse (Q121p Kerkrade)
|
op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18952 |
schelm |
lustige (du.), een -:
loestieje (Q121p Kerkrade),
schelm:
sjelm (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade)
|
een persoon die allerlei streken uithaalt op een grappige manier en daarmee geen kwade bedoelingen heeft [kufer, rakker, rekel, schelm, dianter, loebas, brak] [N 85 (1981)] || schelm [DC 11]
III-1-4
|
20884 |
schelvis |
roh-esser:
ro-esser (Q121p Kerkrade)
|
schelvis, gerookte
III-2-3
|
24897 |
schemeren |
schemeren:
sjieë⁄mere (Q121p Kerkrade),
#NAME?
shiemere (Q121p Kerkrade),
= hij bloost (vergelijk de studentenuitdrukking: Hij kachelt = Hij bloost
he schiemert (Q121p Kerkrade)
|
schemeren || schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17728 |
schemeren van de ogen |
draaien:
t driênt zich vuur mieng oore (Q121p Kerkrade),
schemeren:
t schiemert mich vuur de ooge (Q121p Kerkrade),
t sjiemmert mich vuur de ooje (Q121p Kerkrade),
sterren zien:
ich zien stäärchere (Q121p Kerkrade),
zwart voor de ogen:
sjwats vuur de oge (Q121p Kerkrade)
|
schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25023 |
schemering, valavond |
schemer:
sjieë⁄mer (Q121p Kerkrade)
|
schemer, halfduister
III-4-4
|
20510 |
schenkel |
schenkel:
sjenkel (Q121p Kerkrade)
|
schenkel; Hoe noemt U: Het onderste gedeelte van de achterpoot van een rund met het vlees eraan (schinkel, schenkel, bout, schenk, schonk) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
30119 |
schenkel, formeel |
biege:
bīx (Q121p Kerkrade)
|
Doorgaans uit hout vervaardigde, tijdelijke ondersteuning voor een boog. De 'schenkel' bestaat uit twee van rondgezaagd hout vervaardigde schenkelstukken, die met spijkers op elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 32. Twee schenkels onderling verbonden met dunne latten van ongeveer 1 cm dikte noemt men een 'formeel'. Om gewelfkappen tussen ribben te vervaardigen, gebruikt men kleine, beweegbare formelen. Zie ook het lemma 'Troggewelf'. In L 210 werd een formeel toegepast bij bogen dikker dan 22 cm of bogen van 22 cm in kop-strekverband. [N 32, 18; N 54, 145a; monogr.]
II-9
|