e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
scheermes rasiermes (<du.): razeermets (Kerkrade), scheermes: sjeermets (Kerkrade) een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 86 (1981)] || scheermes III-1-3
schei scheien: šęi̯ǝ (Kerkrade) Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr] I-13
schelden, schimpen grotsen: vgl. Kerkrade Wb. (pag. 128): jrotse, 1. mopperen; -2. zwaar ophoesten.  jrotse (Kerkrade) op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)] III-1-4
schelm lustige (du.), een -: loestieje (Kerkrade), schelm: sjelm (Kerkrade, ... ) een persoon die allerlei streken uithaalt op een grappige manier en daarmee geen kwade bedoelingen heeft [kufer, rakker, rekel, schelm, dianter, loebas, brak] [N 85 (1981)] || schelm [DC 11] III-1-4
schelvis roh-esser: ro-esser (Kerkrade) schelvis, gerookte III-2-3
schemeren schemeren: sjieë⁄mere (Kerkrade), #NAME?  shiemere (Kerkrade), = hij bloost (vergelijk de studentenuitdrukking: Hij kachelt = Hij bloost  he schiemert (Kerkrade) schemeren || schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] III-4-4
schemeren van de ogen draaien: t driênt zich vuur mieng oore (Kerkrade), schemeren: t schiemert mich vuur de ooge (Kerkrade), t sjiemmert mich vuur de ooje (Kerkrade), sterren zien: ich zien stäärchere (Kerkrade), zwart voor de ogen: sjwats vuur de oge (Kerkrade) schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)] III-1-1
schemering, valavond schemer: sjieë⁄mer (Kerkrade) schemer, halfduister III-4-4
schenkel schenkel: sjenkel (Kerkrade) schenkel; Hoe noemt U: Het onderste gedeelte van de achterpoot van een rund met het vlees eraan (schinkel, schenkel, bout, schenk, schonk) [N 80 (1980)] III-2-3
schenkel, formeel biege: bīx (Kerkrade) Doorgaans uit hout vervaardigde, tijdelijke ondersteuning voor een boog. De 'schenkel' bestaat uit twee van rondgezaagd hout vervaardigde schenkelstukken, die met spijkers op elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 32. Twee schenkels onderling verbonden met dunne latten van ongeveer 1 cm dikte noemt men een 'formeel'. Om gewelfkappen tussen ribben te vervaardigen, gebruikt men kleine, beweegbare formelen. Zie ook het lemma 'Troggewelf'. In L 210 werd een formeel toegepast bij bogen dikker dan 22 cm of bogen van 22 cm in kop-strekverband. [N 32, 18; N 54, 145a; monogr.] II-9