33977 |
schoftzadel |
zadel:
z˙āl (Q121p Kerkrade)
|
Het zadel dat een tussen berries ingespannen paard op de schoft draagt. [JG 1a, 1b; N 13, 64a; monogr.]
I-10
|
17964 |
schokschouderen |
aan de schouders trekken:
a gen schouer trekke (Q121p Kerkrade),
en sjouwere trekke (Q121p Kerkrade),
schokschudderen:
schokschuddere (Q121p Kerkrade)
|
schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20649 |
schol |
schol:
ideosyncr.
sjól (Q121p Kerkrade)
|
Hoe noemt u de schol: een platvis die tot 70cm lang kan worden. Hij heeft een rij benige uitsteeksels tussen het oog en de nabije borstvin. Op het lichaam komen mooie oranje vlekken op een grijsbruine ondergrond voor (plaat, pladijs, schol, schar) [N 83 (1981)]
III-2-3
|
22371 |
schommel |
schokkel:
sjokkel (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade,
Q121p Kerkrade,
Q121p Kerkrade),
/
Chokkel (Q121p Kerkrade),
sjokkel (Q121p Kerkrade)
|
/ [SND (2006)] || Het speeltuig bestaande uit een tussen twee neerhangende touwen bevestigde plank, waarop men door zich af te zetten heen en weer zweeft [schommel, touter, stuur, rui, boeis]. [N 88 (1982)] || Hoe noemt men het hier afgebeelde kinderspeelgoed, bestaande uit een touw dat, aan een balk of een boom tak gebonden, in een bocht naar beneden hangt, waarin kinderen graag heen en weer zweven? [DC 19 (1951)] || schommel [SND (2006)] || Schommel. || Soms is in de bocht van het touw een plankje of een bak bevestigd, waarop of waarin het kind zit. Noemt men deze vorm van het speelgoed misschien met een andere naam als de onder a getekende? [DC 19 (1951)]
III-3-2
|
22372 |
schommelen |
schokkelen:
sjokkele (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade)
|
Schommelen. || Zich op een schommel heen en weer bewegen [ruien, touteren, sturen, knijen, koggen, boeizen, rijtakken, rijrepen, toetouteren, takkenijen, hoeierzen, beizen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21277 |
school |
school:
šuəl (Q121p Kerkrade)
|
school [RND]
III-3-1
|
30616 |
schoolbordenverf |
schoolbordenlak:
šuǝlbǫrdǝlak (Q121p Kerkrade)
|
Speciale verfsoort die diepzwart opdroogt, een kalkdof, enigszins ruw oppervlak vertoont en bestand is tegen afwassen met water. [N 67, 29]
II-9
|
21286 |
schoolkinderen |
schoolkinderen:
ṣu.əlkiŋər (Q121p Kerkrade)
|
schoolkinderen [RND]
III-3-1
|
19424 |
schoon, rein |
rein:
reŋ (Q121p Kerkrade)
|
rein, proper
III-2-1
|
20354 |
schoondochter |
snaar:
sjnoar (Q121p Kerkrade),
zwegerdochter:
sjwei’erdoater (Q121p Kerkrade),
sjwijerdoater (Q121p Kerkrade),
cf. WNT s.v. "zweger"ablautende nevenvorm van zwager. Ook gebruikt voor schoonvader; afl. zweegster (schoonzuster), zwegerse (schoonmoeder), zwegerse (schoonzuster), zwegerheer (schoonvader), zwegermoeder (schoonmoeder), zwegervader (schoonvader cf. idem WNT s.v. "zweer (II) - zwaar, zweir, zwere"1. schoonvader; 2. schoondochter; 3a. schoonzoon; 3b. schoonbroeder; afl. zwering (schoonmoeder)
schwijerdoater (Q121p Kerkrade)
|
schoondochter [DC 05 (1937)]
III-2-2
|