28355 |
schudgotentoer |
gotentoer:
gotentoer (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Domaniale]),
rutschentoer:
rutšǝtūr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Willem-Sophia]),
schütteles:
šytǝlǝs (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
schütteltoer:
šytǝltūǝr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Een reeks schudgoten die bij één motor behoort en als zodanig één geheel vormt. De invuller uit Q 3 merkt daarover voor de mijnen in Winterslag en Waterschei op dat een "bakkeninstallatie" bestaat uit twaalf tot vijftien bakken van drie meter lengte, terwijl de respondent uit Q 121a schrijft dat een schudgotentoer in de mijn Julia zeventig meter lang was. [N 95, 614; N 95, 612; monogr.]
II-5
|
28287 |
schudhamer |
hutser:
hytsǝr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Laura, Julia]),
roddelhamer:
rø̜tǝlhamǝr (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Willem-Sophia]),
rüttelhamer:
rytǝlhamǝr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Pneumatische hamer die tijdens het laden met korte stoten tegen de mijnwagens slaat. Hierdoor zakken de kolen in elkaar zodat er meer in een wagen geladen kan worden. [N 95A, 6; monogr.]
II-5
|
27709 |
schudzeef |
kolenzift:
koalǝzef (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Laura, Julia]),
schudzeef:
schudzeef (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Maurits]),
šøtzēf (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Maurits])
|
Sorteerzeef. Van de wasserij gaan de kolen naar de sorteerzeven, waar zij naar grootte worden gescheiden. [N 95, 101; monogr.]
II-5
|
19565 |
schuier |
borstel:
bøštəl (Q121p Kerkrade),
klederborstel:
kleͅi̯ərbøštəl (Q121p Kerkrade)
|
kleerborstel || stofborstel om stof uit kleren, stoelbekleding, gordijnen, enz. te verwijderen [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
31416 |
schuifdrilboor |
drilboor:
drelbōr (Q121p Kerkrade)
|
Handboor voor het boren van kleine gaatjes in metaal. De schuifdrilboor wordt in beweging gezet door het op en neer bewegen van een klos met inwendige spiraalrug over een daarin passende boorspil met spiraalgroef. Het boorijzer wordt op deze wijze afwisselend links en rechts rondgedraaid en het is daarom dan ook meestal van vier snijvlakken voorzien. De schuifdrilboor wordt op het werkstuk gedrukt door met de hand of de borst te duwen op de houten knop die zich aan de bovenzijde van het werktuig bevindt. Zie ook afb. 123. [N 33, 141]
II-11
|
19501 |
schuifgrendel |
schoude:
sjau (Q121p Kerkrade),
sjauw (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade),
šau̯ (Q121p Kerkrade)
|
schuif, grendel || schuifgrendel [N 07 (1961)]
III-2-1
|
30691 |
schuifladder |
schuifledder:
šȳǝflɛdǝr (Q121p Kerkrade)
|
Uit twee delen bestaande ladder die door uitschuiven tot nagenoeg de dubbele lengte gebracht kan worden. [N 67, 63b]
II-9
|
30842 |
schuifmaat |
schieblehre:
šīplēr (Q121p Kerkrade),
schuifmaat:
šȳfmǫas (Q121p Kerkrade)
|
Metalen maatstok met een vast en een verschuifbaar deel om in- en uitwendige maten van werkstukken op te nemen. Het vaste en het schuifbare deel van het werktuig zijn beide van een bek voorzien waarmee een werkstuk omklemd kan worden. Op het beweegbare deel is een schaalindeling aangebracht en soms ook op het vaste deel. In het laatste geval kan tot op tienden of twintigsten van een millimeter nauwkeurig worden opgemeten. Zie ook afb. 86. [N 33, 267]
II-11
|
28093 |
schuifpijler |
mechanische pijler:
mechanische pijler (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Winterslag, Waterschei]),
schuifpijler:
schuifpijler (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Maurits]),
schuifstreb:
šȳfštrēp (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Pijler waarin het transportmiddel niet uit elkaar wordt genomen en verlegd, maar in zijn geheel in de richting van het koolfront wordt verschoven. Telkens wanneer een pand ontkoold is, wordt het vervoermiddel weer tot tegen de koolwand geschoven. Volgens de invuller uit Q 15 was het transportmiddel in een schuifpijler zelden een transportband, maar meestal een kettingtransporteur, omdat er dan minder gevaar bestond dat het geheel bij het verschuiven uit elkaar zou vallen. [N 95, 608; N 95, 535 add.]
II-5
|
27924 |
schuifstijl |
gerlachstijl:
jɛrlaxštil (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Maurits]),
inschuifbare ijzeren stijl:
enšȳfbārǝ īzǝrǝ štil (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Emma]),
inschuifbare stijl:
enšyfbārǝ štil (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Emma, Maurits]),
inschuifbare stijl (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Emma]),
jacobsstijl:
jakǫpsštil (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Maurits]),
schuifstijl:
šȳfštil (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
t.h.-stijl:
tēhā-štil (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Julia])
|
Metalen stijl die als eigenschap heeft dat hij bij belasting kan inschuiven. De inschuifbare stijl wordt in hoofdzaak in de winning en in mindere mate in de voorbereidingswerken toegepast. Volgens de invuller uit Q 15 werden de diverse soorten stijlen op de mijn Maurits aangeduid met het type. Als eerste paste men daar de Jacobstijl, later de verbeterde Jacobstijl toe, daarna de Gerlachstijl en uiteindelijk de Titanstijl. De laatstgenoemde had in de kopstijl een ingebouwde cric om de stijl bij het plaatsen direct vast te zetten. Bij de Jacob- en de Gerlachstijl was een aparte cric noodzakelijk. De Jacobstijl ontleent zijn naam aan de uitvinder Jacob Posma, bedrijfsingenieur van de Staatsmijn Maurits. [N 95, 334; N 95, 297; N 95, 296; monogr.]
II-5
|