e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schudgotentoer gotentoer: gotentoer (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Domaniale]), rutschentoer: rutšǝtūr (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Willem-Sophia]), schütteles: šytǝlǝs (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), schütteltoer: šytǝltūǝr (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]) Een reeks schudgoten die bij één motor behoort en als zodanig één geheel vormt. De invuller uit Q 3 merkt daarover voor de mijnen in Winterslag en Waterschei op dat een "bakkeninstallatie" bestaat uit twaalf tot vijftien bakken van drie meter lengte, terwijl de respondent uit Q 121a schrijft dat een schudgotentoer in de mijn Julia zeventig meter lang was. [N 95, 614; N 95, 612; monogr.] II-5
schudhamer hutser: hytsǝr (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Laura, Julia]), roddelhamer: rø̜tǝlhamǝr (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Willem-Sophia]), rüttelhamer: rytǝlhamǝr (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]) Pneumatische hamer die tijdens het laden met korte stoten tegen de mijnwagens slaat. Hierdoor zakken de kolen in elkaar zodat er meer in een wagen geladen kan worden. [N 95A, 6; monogr.] II-5
schudzeef kolenzift: koalǝzef (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Laura, Julia]), schudzeef: schudzeef (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Maurits]), šøtzēf (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Maurits]) Sorteerzeef. Van de wasserij gaan de kolen naar de sorteerzeven, waar zij naar grootte worden gescheiden. [N 95, 101; monogr.] II-5
schuier borstel: bøštəl (Kerkrade), klederborstel: kleͅi̯ərbøštəl (Kerkrade) kleerborstel || stofborstel om stof uit kleren, stoelbekleding, gordijnen, enz. te verwijderen [DC 15 (1947)] III-2-1
schuifdrilboor drilboor: drelbōr (Kerkrade) Handboor voor het boren van kleine gaatjes in metaal. De schuifdrilboor wordt in beweging gezet door het op en neer bewegen van een klos met inwendige spiraalrug over een daarin passende boorspil met spiraalgroef. Het boorijzer wordt op deze wijze afwisselend links en rechts rondgedraaid en het is daarom dan ook meestal van vier snijvlakken voorzien. De schuifdrilboor wordt op het werkstuk gedrukt door met de hand of de borst te duwen op de houten knop die zich aan de bovenzijde van het werktuig bevindt. Zie ook afb. 123. [N 33, 141] II-11
schuifgrendel schoude: sjau (Kerkrade), sjauw (Kerkrade, ... ), šau̯ (Kerkrade) schuif, grendel || schuifgrendel [N 07 (1961)] III-2-1
schuifladder schuifledder: šȳǝflɛdǝr (Kerkrade) Uit twee delen bestaande ladder die door uitschuiven tot nagenoeg de dubbele lengte gebracht kan worden. [N 67, 63b] II-9
schuifmaat schieblehre: šīplēr (Kerkrade), schuifmaat: šȳfmǫas (Kerkrade) Metalen maatstok met een vast en een verschuifbaar deel om in- en uitwendige maten van werkstukken op te nemen. Het vaste en het schuifbare deel van het werktuig zijn beide van een bek voorzien waarmee een werkstuk omklemd kan worden. Op het beweegbare deel is een schaalindeling aangebracht en soms ook op het vaste deel. In het laatste geval kan tot op tienden of twintigsten van een millimeter nauwkeurig worden opgemeten. Zie ook afb. 86. [N 33, 267] II-11
schuifpijler mechanische pijler: mechanische pijler (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Winterslag, Waterschei]), schuifpijler: schuifpijler (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Maurits]), schuifstreb: šȳfštrēp (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]) Pijler waarin het transportmiddel niet uit elkaar wordt genomen en verlegd, maar in zijn geheel in de richting van het koolfront wordt verschoven. Telkens wanneer een pand ontkoold is, wordt het vervoermiddel weer tot tegen de koolwand geschoven. Volgens de invuller uit Q 15 was het transportmiddel in een schuifpijler zelden een transportband, maar meestal een kettingtransporteur, omdat er dan minder gevaar bestond dat het geheel bij het verschuiven uit elkaar zou vallen. [N 95, 608; N 95, 535 add.] II-5
schuifstijl gerlachstijl: jɛrlaxštil (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Maurits]), inschuifbare ijzeren stijl: enšȳfbārǝ īzǝrǝ štil (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Emma]), inschuifbare stijl: enšyfbārǝ štil (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Emma, Maurits]), inschuifbare stijl (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Emma]), jacobsstijl: jakǫpsštil (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Maurits]), schuifstijl: šȳfštil (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), t.h.-stijl: tēhā-štil (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Julia]) Metalen stijl die als eigenschap heeft dat hij bij belasting kan inschuiven. De inschuifbare stijl wordt in hoofdzaak in de winning en in mindere mate in de voorbereidingswerken toegepast. Volgens de invuller uit Q 15 werden de diverse soorten stijlen op de mijn Maurits aangeduid met het type. Als eerste paste men daar de Jacobstijl, later de verbeterde Jacobstijl toe, daarna de Gerlachstijl en uiteindelijk de Titanstijl. De laatstgenoemde had in de kopstijl een ingebouwde cric om de stijl bij het plaatsen direct vast te zetten. Bij de Jacob- en de Gerlachstijl was een aparte cric noodzakelijk. De Jacobstijl ontleent zijn naam aan de uitvinder Jacob Posma, bedrijfsingenieur van de Staatsmijn Maurits. [N 95, 334; N 95, 297; N 95, 296; monogr.] II-5