id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
30155 | speklaag | speklaag: špɛklǫax (Kerkrade) | Band van natuursteen die in baksteenmetselwerk is aangebracht. Zie ook afb. 44 en het lemma 'Sierlaag'. In Q 111 noemde men een huis met speklagen een 'spekhuis' ('šp'khūs'). [N 31, 31c; monogr.] II-9 |
20702 | spekpannenkoek | spekkoek: sjpekkog (Kerkrade) | Spekpannekoek (spekbraoj?) [N 16 (1962)] III-2-3 |
22841 | spel (alg.) | spel: e sjpEhl (Kerkrade), Zouwe vier e sjpelsje kate? sjpel (Kerkrade) | 1. Spel. || spel [GTRP (1980-1995)] III-3-2 |
18390 | speld | spang: špaŋ (Kerkrade) | Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.] II-7 |
28884 | speldenkussen | naaldenkussen: nǫldǝkøsǝ (Kerkrade) | Kussentje waarop men de spelden en naalden steekt. De informant van Q 198 merkt op dat hij de naalden op zijn vest (kamizool) of op een stukje stof aan de muur speldde. Zie afb. 11. [N 59, 13a; N 62 68; L 45, 19; Gi 1.IV, 64; MW; monogr] II-7 |
22383 | spelen (alg.) | hellen: #NAME? helle (Kerkrade), ophellen: Verberje -; ónger dr dusj is mol, verstoppertje spelen; onder de tafel is honk. óphelle (Kerkrade), spelen: sjpiihle (Kerkrade), vgl. pag. 230: sjpille, spelen (muziek, toneel, sport). sjpieële (Kerkrade) | (Een spel) doen. || Een spel doen. || spelen [GTRP (1980-1995)] || Spelen (uitsluitend van kinderen). III-3-2 |
22327 | spelletje | potje: pøͅtjə (Kerkrade) | Het spelen van een spel door twee of meer personen [partijtje, potje, spelletje]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
20165 | spenen | spenen: špiǝnǝ (Kerkrade) | Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59] I-9 |
17719 | sperma | wiks: wieks (Kerkrade), zaad: zoam (Kerkrade) | Sperma: het mannelijk zaad (foeter, natuur, sperma). [N 84 (1981)] III-1-1 |
24247 | sperwer | sperwer: sjper’ber (Kerkrade), stootvogel: alle roofvogels heten "stoesvojel sjtôêsvôêjel (Kerkrade) | sperwer || sperwer / havik (35 / 55 vrij ronde vleugels en lage staart; gestreepte onderkant, gele ogen; komen onverwachts laag aanvliegen en grijpen dan de verraste prooi; de kleine soort vaak op trek; s winters ook in stad en dorp; de grote broedt zeldzaam in g [N 09 (1961)] III-4-1 |