25442 |
te snel verwerkt |
een beetje laten spartelen:
ø bitjǝ lōtǝ špartǝlǝn (Q121p Kerkrade),
niet afgestorven:
net āfxǝstoǝrvǝ (Q121p Kerkrade)
|
Het slachtvee moet, nadat het is gedood en uitgeslacht, een poos besterven. Pas als het vlees door en door koud is geworden kan het verwerkt worden. Doet men dit eerder, dan is de smaak van het vlees minder en bederft het veel sneller. Bovendien laat niet afgekoeld vlees zich veel moeilijker snijden dan koud vlees, dat immers steviger is. [N 28, 96; monogr.]
II-1
|
24385 |
teek |
teek:
eigen spellingsysteem
tîêk (Q121p Kerkrade)
|
teek, spinachtig diertje dat zich vastzet op de huid van mens en dier en zich voedt met bloed [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17715 |
teelballen |
eieren:
aier (Q121p Kerkrade),
kloten:
kloeëte (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade),
noten:
neus (Q121p Kerkrade)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
33793 |
teelballen, testes |
bollen:
bø̜l (Q121p Kerkrade),
kloten:
kluǝtǝ (Q121p Kerkrade)
|
[JG 1b; N 8, 36, 37a, 37b, 37c en 38]
I-9
|
33791 |
teellid |
moer:
mūr (Q121p Kerkrade),
piezel:
pizǝl (Q121p Kerkrade)
|
Penis of roede. [JG 1a, 1b; N 8, 36, 37a en 37b]
I-9
|
17680 |
teen |
teen:
tien (Q121p Kerkrade),
tsin (Q121p Kerkrade),
tsín (Q121p Kerkrade),
tsíən (Q121p Kerkrade)
|
een teen [ZND A2 (1940sq)] || teen (toon) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
30656 |
teerkwast |
bokkepoot:
bokǝpuǝt (Q121p Kerkrade)
|
Kwast met ronde, stijve, korte haarbundel in een ijzeren beugel, die onder een hoek van ongeveer 450 aan een lange steel is bevestigd. De kwast wordt gebruikt voor teerwerk. [N 67, 43d]
II-9
|
33850 |
tegelijkertijd galopperen en draven |
driesprong (maken):
dręi̯šprøŋk (Q121p Kerkrade)
|
Gelijktijdig galopperen en draven, bijv. met de voorpoten galopperen en met de achterbenen draven, ofwel afwisselend draven en galopperen. De correspondenten kennen hiervoor weinig specifieke woorden: enkel fetteren en springen. Er komen wel een aantal klanknabootsende woorden voor in de betekenis "snel, wild lopen". [N 8, 20, 81c en 81e]
I-9
|
29957 |
tegelsnijder |
snijmachine:
šnimašiŋ (Q121p Kerkrade)
|
Werktuig waarmee tegels gesneden kunnen worden. Er zijn verschillende modellen en uitvoeringen. De 'tegelsnijbeugel' bestaat uit een u-vormig gebogen metalen staaf waarbij aan één uiteinde een rubberen aandrukwiel en aan het andere een hardstalen wieltje is aangebracht. Met behulp van het snijwieltje wordt de glazuurlaag van de tegel ingekerfd. Bij de 'tegelsnijmachine' wordt het snijwieltje met behulp van een hefboom tegen de glazuurlaag van de tegel gedrukt. [N 32, 42a]
II-9
|
29927 |
tegelzetter |
estrikleger:
ɛstrexlɛ̄jǝr (Q121p Kerkrade
[(vloermaker)]
),
tegelzetter:
tegelzetter (Q121p Kerkrade)
|
Arbeider die in een bouwwerk de vloer- en muurtegels plaatst. [N 32, 41d; N 30, 3e]
II-9
|