34477 |
vrouwelijk kuiken |
hoen:
(mv)
hø̜nšǝr (Q121p Kerkrade)
|
[N 19, 41a; monogr.]
I-12
|
24368 |
vrouwelijk ree |
hirsch-koe:
hiersj’kouw (Q121p Kerkrade)
|
hinde
III-4-2
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
moeder:
mōr (Q121p Kerkrade),
schaap:
šǭp (Q121p Kerkrade)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
34308 |
vrouwelijk varken |
zeug:
zyx (Q121p Kerkrade),
zou:
zau̯ (Q121p Kerkrade),
zou̯ (Q121p Kerkrade)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
21920 |
vrouwelijke duif |
zij:
Verkl. ziche.
zij (Q121p Kerkrade)
|
Duivin.
III-3-2
|
19961 |
vrouwelijke hond, teef |
moer:
moor (Q121p Kerkrade),
teef:
tief (Q121p Kerkrade),
tieëf (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade)
|
teef || teef: een vrouwelijke hond [GV K (1935)]
III-2-1
|
34556 |
vrouwelijke kalkoen |
schroethoen:
šrūthon (Q121p Kerkrade)
|
[A 6, 3b; L 1, 113; monogr.]
I-12
|
20124 |
vrouwelijke kat |
miem:
ideosyncr.
miem (Q121p Kerkrade)
|
Hoe noemt u een vrouwelijke kat (moederkat, kattin, poes) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
34473 |
vrouwelijke kip |
hoen:
hon (Q121p Kerkrade),
h˙on (Q121p Kerkrade),
h˙ǫn (Q121p Kerkrade)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|
23362 |
vrouwenkant |
vrouwluiszijde:
vrauwlütszie (Q121p Kerkrade)
|
De rechterhelft van de kerk, het gedeelte rechts van het middenpad, dat bestemd was voor de vrouwen [epistelkant, vrouwenkant, vrouwliekant?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|