20286 |
zuigfles |
kinderfles:
kingerflesj (Q121p Kerkrade)
|
zuigfles; een fles met speen om zuigelingen met melk te voeden [teuter, lots, tutter, teuterfles] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
28181 |
zuigkanaal |
zuigkanaal:
zuigkanaal (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Domaniale]),
zūxkanāl (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Verbinding van de hoofdventilator met de uittrekkende schacht. Doordat de hoofdventilator de verbruikte lucht uit de mijn zuigt, ontstaat er een onderdruk in de mijn waardoor de verse lucht door de intrekkende schacht blijft toestromen. [N 95, 209]
II-5
|
21324 |
zuinig |
knausig:
Van Dale (DN): knauserig, krenterig, gierig.
knauziech (Q121p Kerkrade)
|
van zijn bezit telkens een zo klein mogelijk gedeelte uitgevend om te sparen [zuinig, econoom, civiel, benauwd, kiem] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20845 |
zult, preskop |
preskop:
pres’kop (Q121p Kerkrade)
|
preskop
III-2-3
|
20518 |
zure haring |
rolmops:
ròlmops (Q121p Kerkrade),
zure haring:
zoeëre hiering (Q121p Kerkrade)
|
rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18032 |
zure oprisping |
zuur:
zoer opstoesze (Q121p Kerkrade),
zuurbrand:
zoerbrank (Q121p Kerkrade),
zuurbranden, het -:
t zōērbrénne (Q121p Kerkrade),
zoerbrenne (Q121p Kerkrade),
zōērbrénne (Q121p Kerkrade)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
24882 |
zuring (alg.) |
amper:
am’per (Q121p Kerkrade),
surelle (fr.):
tserel’ (Q121p Kerkrade),
zorel’ (Q121p Kerkrade),
zuurampel:
zoer’ampel (Q121p Kerkrade)
|
zuring
III-4-3
|
20336 |
zuster |
schwester (du.):
sjwester (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade,
Q121p Kerkrade,
Q121p Kerkrade),
cf. VD D-N s.v. "Schwester"; Woord voor broers en zuster samen: "jeswiester"(Geschwister; d.)
sjwester (Q121p Kerkrade),
zuster:
de kinger
zuster (Q121p Kerkrade),
neen
zuster (Q121p Kerkrade)
|
zuster || zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05 (1937)] || zuster; mijn - is achttien, mijn zuster twintig jaar; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || zuster; mijn - is achttien, mijn zuster twintig jaar; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || zuster; mijn broer is achttien, mijn zuster twintig jaar; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
18033 |
zuur oprispen |
opstoten, zuur -:
zoer opstoesze (Q121p Kerkrade)
|
oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
20626 |
zuurdeeg |
zuurdeeg:
zurdēx (Q121p Kerkrade),
zuurdesem:
zūǝrdēsǝm (Q121p Kerkrade)
|
Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.]
II-1
|