27966 |
breken, doorbreken |
breken:
brē̜xǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Julia]),
doorbreken:
dø.rxbrē̜xǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
in de knieën gaan:
en dǝ knęjǝ joǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
knicksen:
kniksǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Gezegd van ondersteuningen en met name de kap ervan. Ondersteuningen kunnen breken als gevolg van de druk in het gesteente. [N 95, 355; monogr.]
II-5
|
24475 |
brem |
brem:
briem (Q121p Kerkrade),
ginster:
jin’ster (Q121p Kerkrade)
|
brem [Roukens 03 (1937)]
III-4-3
|
17804 |
brengen |
brengen:
briŋən (Q121p Kerkrade)
|
brengen [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
18392 |
bretel |
help:
helepe (Q121p Kerkrade),
help (Q121p Kerkrade)
|
bretel || bretels, stel schouderbanden om de broek op te houden [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18099 |
breuk |
breuk:
brox (Q121p Kerkrade)
|
een breuk [ZND A2 (1940sq)]
III-1-2
|
27743 |
breuk, verschuiving |
afschuivung:
āfšȳvuŋ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
opschuivung:
opšyvuŋ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
overschuivung:
ø̜vǝršyvuŋ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Verzakking in het gesteente, vooral een verzakking van grotere omvang. [monogr.; N 95, 496; Vwo 196; Vwo 319; Vwo 570]
II-5
|
33752 |
breukhengst |
(een) gebroken (hengst):
jǝbrǭxǝ (Q121p Kerkrade)
|
Een hengst waarbij door het castreren een darmuitstulping optreedt. [N 8, 61c]
I-9
|
28076 |
breuklijn |
breuklijn:
breuklijn (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Julia]),
brø̄klęjn (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Maurits]),
broklinie:
broxlīnijǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Willem-Sophia]),
brokrand:
broxraŋk (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
De lijn waarlangs het dakgesteente moet afbreken, wanneer de ondersteuningen geroofd worden. [N 95, 579; monogr.]
II-5
|
28075 |
breukpand |
oude:
awǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Julia]),
ǫwǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Willem-Sophia]),
roofpand:
rōfpaŋk (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Maurits])
|
Het pand waar de ondersteuning wordt geroofd met als doel het dak te laten instorten. De invuller uit Q 21 merkt over de opgaven "roofpand" en "vulling" het volgende op: voordat de nachtdienst de transportmiddelen, de lucht- en waterleidingen en de verlichting verplaatst had naar het nieuwe pand en het oude pand had geroofd, sprak men van het "roofpand", dit in tegenstelling tot het nieuwe pand dat het "koolpand" werd genoemd. Als de dagdienst begon, gebruikte men de term "roofpand" niet meer maar werd over de "vulling" gesproken. [N 95A, 14; monogr.; Vwo 198; Vwo 730]
II-5
|
28074 |
breukpijler |
breukpijler:
breukpijler (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Emma, Maurits]),
brokstreb:
broxštrēp (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Willem-Sophia]),
geweldstreb:
jǝwaltštrēp (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Pijler waarvan het ontkoolde gedeelte wordt gevuld door het beheerst laten instorten van het dakgesteente. Dit wordt bereikt door in dit deel van de pijler de ondersteuningen weg te nemen (zie ook het lemma Roven). [N 95, 361; N 95, 578; monogr.; N 95, 545]
II-5
|