18551 |
broekzak achter |
batsentas:
batseteesch (Q121p Kerkrade),
vottentas:
votte teesch (Q121p Kerkrade),
vottetèsj (Q121p Kerkrade)
|
achtertas || zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18549 |
broekzak opzij |
boksentas:
bokseteesch (Q121p Kerkrade),
bóksetèsj (Q121p Kerkrade)
|
broekzak || broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20335 |
broer |
broeder:
broor (Q121p Kerkrade),
broer:
broeər (Q121p Kerkrade),
broor (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade,
Q121p Kerkrade,
Q121p Kerkrade,
Q121p Kerkrade,
Q121p Kerkrade,
Q121p Kerkrade,
Q121p Kerkrade)
|
broeder [DC 05 (1937)] || broer [DC 03 (1934)] || broer; mijn broer is achttien, mijn - twintig jaar; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || broer; mijn broer is achttien, mijn - twintig jaar; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || broer; mijn broer is achttien, mijn zuster twintig jaar; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
20160 |
broers en zusters (coll. niet gebruiken |
geschwister (du.):
jesjwies’ter (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade),
Geschwister; d.
jesjwiester (Q121p Kerkrade),
kinder:
kinger (Q121p Kerkrade)
|
broer en zus || broers en zussen || zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05]
III-2-2
|
33900 |
brokkelhoef |
weke voeten:
wēxǝ vøs (Q121p Kerkrade)
|
Een hoef met wanden die zeer bros zijn en gemakkelijk afbrokkelen. In de hoornwand zijn kloven. Als het paard moet beslagen worden, is het moeilijk de ijzers goed vast te nagelen. [N 8, 90u]
I-9
|
22586 |
bromtol |
bruldop:
bruldop (Q121p Kerkrade),
huildobbel:
huuldobbel (Q121p Kerkrade),
huildop:
huuldop (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade),
NB hülle: huilen, loeien.
hüldop (Q121p Kerkrade)
|
Bromtol. || Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt. I. als deze van hout en door een timmerman was gemaakt? [DC 24 (1953)] || Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt. II. als deze van blik en bontgekleurd is? [DC 24 (1953)]
III-3-2
|
24948 |
bron |
bron:
brón (Q121p Kerkrade),
kwel:
kwél (Q121p Kerkrade),
putje:
puts-je (Q121p Kerkrade)
|
bron, natuurlijke opening in de grond waar water uit de grond opwelt [kwel, wel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
34342 |
bronstig |
beretig:
birǝtix (Q121p Kerkrade),
berig:
bīrex (Q121p Kerkrade)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
33864 |
bronstig, van merries |
hits:
hets (Q121p Kerkrade),
rossig:
rø̜sex (Q121p Kerkrade)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.]
I-9
|
20769 |
brood |
brood:
broed (Q121p Kerkrade),
broeëd (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade),
broeət (Q121p Kerkrade),
broëd (Q121p Kerkrade),
brôêt (Q121p Kerkrade)
|
brood [DC 03 (1934)], [DC 39 (1965)], [RND]
III-2-3
|