25623 |
brood met gaten in de kruim |
brood met loker:
bruǝt met lø̜xǝr (Q121p Kerkrade)
|
Wanneer de grondstoffen niet gelijkmatig over het deeg verdeeld zijn, kan dit zich wreken in de structuur van de kruim van het gebakken brood. Als de gist niet goed fijngemaakt is, kunnen er grote gaten in de kruim ontstaan (Schoep blz. 125). De oorspronkelijke vraagstelling in N 29, 69a luidde: "Hoe noemt u brood met gaten in de kruin?" Het feit dat dit ''kruin kruim'' (= "binnenste van het brood") moest zijn heeft de beantwoording niet noemenswaardig be√Ønvloed. Men had immers ''kruin'' de betekenis "korst" kunnen geven (zie wbd ii afl. 1 blz. 126 in de vertaling) maar uit de antwoorden blijkt dat geenszins. In het lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor.' [N 29, 69a; N 29, 69b]
II-1
|
25593 |
brood netten |
afnetten:
āfnętsǝ (Q121p Kerkrade),
afwassen:
āfwēšǝ (Q121p Kerkrade),
netten:
nętsǝn (Q121p Kerkrade)
|
Het bevochtigen van de bovenzijde van deegbrood. De bedoeling van deze bewerking is om bij het bakken een mooie bruine korst te krijgen. [N 29, 40a; N 29, 30b; N 29, 39b; N 29, 40d; monogr.]
II-1
|
25613 |
brood uit de oven halen |
deruithalen:
drūshoalǝn (Q121p Kerkrade),
uitdoen:
ūsduǝ (Q121p Kerkrade)
|
Het brood uit de oven halen wanneer het gereed is. Een bij het woord opgegeven object "brood" is niet opgenomen. [N 29, 50; N 29, 49; OB 2, 2e; monogr.]
II-1
|
25616 |
brood uit het blik of van de plaat halen |
deruithalen:
drūs hoalǝ (Q121p Kerkrade)
|
Een eventueel opgegeven object brood, weg e.a. wordt niet gedocumenteerd. [N 29, 52]
II-1
|
20710 |
broodje |
broodje:
bruedjere nu meestal pistolets genoemd zijn gewoon zacht.
bruedjere (Q121p Kerkrade),
niet gesneden; knijpers
bruudje (Q121p Kerkrade),
Syst. WBD
brūûtsjer (Q121p Kerkrade),
chrmoule (wa.):
sjeer-moelle (Q121p Kerkrade),
Syst. WBD Zacht broodje.
sjeermoel (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade),
Verklw. sjeermülsje
sjeer’moel (Q121p Kerkrade),
frans broodje:
frans’brüedsje (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade),
cadetjes
frans-bruuëdsjer (Q121p Kerkrade),
kadetje
frans bruuedje (Q121p Kerkrade),
Zijn hard.
frans brúedje (Q121p Kerkrade),
pistolet:
langwerpig
piestelets (Q121p Kerkrade),
pistolet (Q121p Kerkrade),
Syst. WBD Langer, zachte korst, langer te bewaren.
pisteléés (Q121p Kerkrade),
rolkoekje:
rol-kuchs-jer (Q121p Kerkrade),
rozenbroodje:
in de vorm van een roos
roeazebruuedje (Q121p Kerkrade)
|
kadetje || klein, rond melkbroodje || verschillende soorten broodjes [N 29 (1967)] || Wat verstaat u onder: sjeermoel (wittebroodje of krentenbroodje?) Uitspraak a.u.b. [N 16 (1962)] || Welke dialectbenamingen kent U voor kleine wittebroodjes? (pistolee, kadetjes, kerneeke, frans broodje, spaans broodje, krombroodje, koekestel, bestel, krol, knubbeltje [N 16 (1962)] || zacht, zoet broodje met een gleuf in het midden
III-2-3
|
25655 |
broodkar |
bakkerwagen:
bɛkǝrwān (Q121p Kerkrade),
broodswagen:
bruǝtswān (Q121p Kerkrade)
|
Kar waarmee de bakker of bakkersknecht het brood bezorgt. Vroeger gebeurde dat rondbrengen met de hondekar, aldus de informanten van L 292 en L 377. [N 29, 99b; monogr.]
II-1
|
25493 |
broodkorst |
ecken:
ɛkǝ (Q121p Kerkrade),
kop:
kø̜p (Q121p Kerkrade),
korst:
kuš (Q121p Kerkrade)
|
De broodkorst aan de beide uiteinden van het brood. [N 29, 55; monogr.]
II-1
|
19531 |
broodmes |
broodmes:
broeâtmets (Q121p Kerkrade),
brūətmɛts (Q121p Kerkrade),
broodmets:
brūətmɛts (Q121p Kerkrade)
|
broodmes || mes waarmee brood wordt gesneden [N 20 (zj)]
III-2-1
|
25500 |
broodoven |
bakoven:
bakoavǝnt (Q121p Kerkrade),
bakǭvǝnt (Q121p Kerkrade),
oven:
ōvǝnt (Q121p Kerkrade),
ūfǝn (Q121p Kerkrade),
ǭǝvǝnt (Q121p Kerkrade)
|
De diverse vragen vroegen in het algemeen naar "de oven" en niet specifiek naar "de broodoven" afgezien van N 29, 1a. Het merendeel van de antwoorden slaat op de oven aan huis of op de boerderij. Meer specifieke ovens zullen in de bakkerij gebouwd zijn. De königswinteroven is een oven gemaakt van grote blokken steen afkomstig uit königswinter. De vloer bestaat uit twee grote blokken. Deze oven is voorzien van drie kanalen (pijpen) die boven het gewelf zijn aangebracht. Kanalen voeren de rook van achter de oven boven over het gewelf naar voren waardoor de trek van het vuur veel beter regelbaar wordt gemaakt (z. wbd ii afl. 1 blz. 62). [N 29, 1a; N 5, 135; RND, 57; S 27; Wi4; L 12, 8; L 40, 13b; L 40, 14; L A 2, 277; monogr.]
II-1
|
20670 |
broodpap |
broodsoep:
broadtsoep (Q121p Kerkrade),
broodspap:
Syst. WBD
brōêts-pap (Q121p Kerkrade),
weggenbrij:
¯t rent nit al daag weg¯kebrij: het is niet alle dagen kermis
weg’kebrij (Q121p Kerkrade)
|
Pap met stukjes roggebrood (pap met vuurstenen?) [N 16 (1962)] || wittebroodpap
III-2-3
|