18013 |
kortademig |
dempig:
dempich (P055p Kermt)
|
dempig [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
18287 |
korte broek |
korte broek:
koͅtə brōͅk (P055p Kermt)
|
broek, korte (jongens)~ die de knieën onbedekt laat [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18216 |
korte laars |
bottine:
boͅtenə (P055p Kermt)
|
laars met een korte schacht die tot aan de kuit reikt [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18600 |
korte onderbroek? |
onderbroek:
oͅnərbro͂ͅk (P055p Kermt),
slipje:
bestond vroeger niet
slipkə (P055p Kermt)
|
onderbroek, korte ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18562 |
korte overjas |
korte overjas:
koͅtə èvərja.əs (P055p Kermt)
|
overjas, korte ~ [jekker, joep, stoep, baadje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
26630 |
kortmeel |
kort:
kǫt (P055p Kermt)
|
Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e]
II-3
|
34520 |
kortwieken |
afknippen:
āfknipǝ (P055p Kermt),
leewieken:
lēǝwīkǝ (P055p Kermt)
|
Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.]
I-12
|
21657 |
kosten |
gaan:
ps. omgespeld volgens Frings.
goͅən (P055p Kermt),
gelden:
ps. omgespeld volgens Frings.
geͅlə (P055p Kermt)
|
Kosten, waard zijn; "wat kosten de biggen tegenwoordig?"[doen, uitdoen, gelle, gelden, gille? "wat gelle de baggen?"] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
23274 |
koster |
koster:
kɛstər (P055p Kermt)
|
koster [RND]
III-3-3
|
21339 |
kostganger |
kostganger:
kôstgengər (P055p Kermt)
|
kostganger [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|