18678 |
kraag van een kraagmantel |
pelerine (<fr.):
peləren (P055p Kermt),
pelərjēͅn (P055p Kermt)
|
kraag, zeer brede ~ van een kraagmantel (vero) [pellerien] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18271 |
kraagmantel |
pelerine (<fr.):
peləren (P055p Kermt)
|
kraagmantel (vero) [kariek, karrik] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34491 |
kraaien, gezegd van de haan |
kraaien:
krē̜ǝ (P055p Kermt),
zingen:
zē̜ŋǝ (P055p Kermt)
|
[N 19, 49; Vld.; monogr.]
I-12
|
17562 |
kraakbeen |
knots:
knots (P055p Kermt)
|
kraakbeen [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
22858 |
kraaltjes |
parels:
pja:lə (P055p Kermt)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|
20139 |
kraambed |
kinderbed:
znd 1 a-m; znd 1u, 135
kêngərbêt (P055p Kermt, ...
P055p Kermt)
|
kraambed (in het - (ge)komen) [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)]
III-2-2
|
32621 |
kraan van de metalen gierton |
kraan:
krǭǝ.n (P055p Kermt)
|
De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.]
I-1
|
24196 |
kraanvogel |
krienekraan:
krienekrāānə (P055p Kermt)
|
kraanvogel [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
17918 |
krabben |
krabben:
krabə (P055p Kermt),
kretsen:
kretsə (P055p Kermt)
|
krabben [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
18372 |
krakende schoen |
kraakschoen:
kraəksXuən (P055p Kermt)
|
schoenen die een krakend geluid maken als men er op loopt [kraokschoen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|