24355 |
mot |
mot:
mot (P055p Kermt),
ook in ZND 31, 038
mot (P055p Kermt)
|
mot [ZND 01 (1922)] || mot (beschrijving) [Lk 03 (1953)]
III-4-2
|
21263 |
motor |
moteur:
mətə.r (P055p Kermt)
|
motor [RND]
III-3-1
|
25130 |
motregen, fijne regen |
luizenregen:
correct overgenomen.
løͅyəsrègəl (P055p Kermt),
motregen:
moͅtrègəl (P055p Kermt),
niffel:
nefəl (P055p Kermt)
|
motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25100 |
motregenen, licht regenen |
niffelen:
tə nefələ (P055p Kermt),
zeveren:
zivərə (P055p Kermt)
|
beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25664 |
mout |
mout:
mowǝt (P055p Kermt)
|
Het op de eest of eestvloer gedroogde en eventueel geroosterde graan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''eesten''. [N 35, 20; L 1a-m; L 1u, 166; S 5; Jan 14d; monogr.]
II-2
|
18264 |
mouw |
mouw:
mow (P055p Kermt, ...
P055p Kermt)
|
mouw [ZND 01 (1922)]
III-1-3
|
18714 |
mouw met kanten plooisel |
lobmouw:
loͅbmo͂ͅuw (P055p Kermt)
|
mouw met kanten plooisel [lobmouw] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18325 |
mouwschort |
mouwvoordoek:
møwveͅreng (P055p Kermt)
|
schort met mouwen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33767 |
muil |
muil:
mő̜u̯l (P055p Kermt)
|
Zie afbeelding 2.9. [JG 1a, 1b]
I-9
|
26147 |
muilband |
snuit:
snø̜̄t (P055p Kermt),
snuitband:
snø̜̄t˱bá.nt (P055p Kermt)
|
Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.]
II-11
|