e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kermt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wild wild: wẽlt (Kermt) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de stier. [N 3A, 17] I-11
wilde eend eend: eejən (Kermt) eend [ZND 01 (1922)] III-4-1
wilde koe geen soort: gīn sōǝt (Kermt) Koe van onbekende of niet erkende afstamming. Bedoeld wordt een koe waarvan het ouderpaar niet bekend is of waarvan de afstamming niet is geregistreerd. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 3a; monogr.] I-11
wilde roos (hondsroos, enz.) wilde roos: verzamelfiche ZND01, a-m; ZND01, u 051 en ZND15, 004; deze laatste ook bij Har Brok  weelj roeze (Kermt) egelantier [ZND 01 (1922)] III-4-3
wilg (alg.) sonk: sunk (Kermt), wilg: wilg (Kermt) de wilg [Lk 6 (1953)] III-4-3
wind (alg.) wind: weejnt (Kermt, ... ) wind [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)] III-4-4
winde cric: krek (Kermt), winde: węŋ (Kermt) Winde waarmee in geval van een getand sluisijzer de sluisdeur op- of afgedraaid kan worden. Zie ook afb. 68 en 69 en de toelichting bij het lemma ɛsluisijzerɛ.' [Vds 45; Jan 42; Coe 28; Grof 63] II-3
winderig weer windachtig (weer): weənde͂ͅxtəg wèiər (Kermt) winderig weer [zuchtig] [N 22 (1963)] III-4-4
windhoos draaiwind: dre͂ͅiweənd (Kermt) klein windhoosje, dwarrelig van bladeren en zand [echelstaart, keujmenke] [N 22 (1963)] III-4-4
windroeden windroeden: wɛjntrojǝ (Kermt), wissen: wesǝ (Kermt) Twijgen die men vastbindt op de naden van de dakschilden om het verwaaien van de dakbedekking tegen te gaan. De bandgaarden werden in L 291 vastgebonden met 'wijden' ('wijǝ') of 'witsen' ('wetsǝ'), in K 353 met 'dekbanden' ('dęk˱banǝ'). In K 316 gebruikte men 'dekgaarden' ('d'k˲gšrǝ') om het stro over de hele lengte van het dak vast te leggen. [N F, 10; N 4A, 34d; monogr.] II-9