e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kermt

Overzicht

Gevonden: 2604
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
braakliggen braakliggen: braakliggen (Kermt), vogelwei: vō.gǝlwęi̯ (Kermt) Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.] I-8
braam bramen: brēmǝn (Kermt), kretsdoorn: kręzjǭn (Kermt) Rubus fruticosus L. Het bekende moeilijk te verwijderen doornige gewas in wegbermen, aan bosranden en dergelijke met tot 3 meter lange gestekelde takken, die vaak boogvormig overhangen, en zwarte (onrijp: rode) samengestelde smakelijke vruchtjes. De gewone braam bloeit van mei tot juli met witte tot roze bloempjes. Ook in cultuur om de eetbare vruchten. De vraag in de enquête van J. Goossens is gesteld vanwege de braamtakken in verband met de vervaardiging van korven. Deze worden gemaakt van strowissen en de lange taaie braamtakken die van hun doornen zijn ontdaan. [JG 1a, 1b; A 13, 5b; RND 82; monogr.] I-5
braambes braamberen: ^ moet boven de # staan (tweetoppig?)  broͅ^mbēͅrə (Kermt), bramenberen: zie ook ZND01 u (geen verzamelfiches)  bronəbeer (Kermt) braam(bessen) [RND] || braambes [ZND 01 (1922)] III-4-3
braambessen braansberen: brǫnzbē.rǝ (Kermt) Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c] I-5
braamstruik braamsberenstruik: zie ook ZND32  bronsbeerəstrouk (Kermt) braamstruik [ZND 01 (1922)] III-4-3
braden braden: broowə (Kermt) vlees braden en vlees bakken [ZND 01 (1922)] III-2-3
braken kotsen: kotsə (Kermt, ... ) braken (overgeven, kotsen) [ZND 01 (1922)] || kotsen (braken) [ZND 01 (1922)] III-1-2
branden branden: bjanə (Kermt), branə (Kermt) branden [ZND 01 (1922)] III-2-1
brander van een lamp bek: bek (Kermt) brander (van een lamp) [ZND 01 (1922)] III-2-1
brandhout brandhout: brandhoot (Kermt), branthōt (Kermt, ... ), stoofhout: stoofhoot (Kermt), vinkelhout: feŋkəlhōt (Kermt, ... ), finkelhoot (Kermt) [ZND 01 (1922)] [ZND 22 (1936)] [ZND 48 (1954)]brandhout [ZND 01 (1922)] || brandhout; klein hout voor de kachel [ZND 22 (1936)] I-7, III-2-1