e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kessel

Overzicht

Gevonden: 2325
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kluizenaar kluizenaar: kloezeneir (Kessel) Een man die in een eenzame woning afgezonderd leeft van de wereld, kluizenaar [(h)er(r)emiet]. [N 96D (1989)] III-3-3
kluizenaarswoning kluis: kloes (Kessel) De woning van zon kluizenaar [kloes]. [N 96D (1989)] III-3-3
kluwen kluwen: kloewe (Kessel) kluwen [SGV (1914)] III-1-3
knecht knecht: eine nieje knecht (Kessel) knecht, een nieuwe ~ [SGV (1914)] III-3-1
knecht, algemeen knecht: knęxt (Kessel) [L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6] I-6
kneden kneden: knēi̯ǝ (Kessel) De boter kneden om de melk, die zich nog tussen de boterdeeltjes bevindt, eruit te drukken. In sommige gebieden werd de boter tegelijkertijd gewassen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 28, 7; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; Ge 22, 8 en 69; R 3, 76 en 77; monogr.] I-11
knellen knellen: knellen (Kessel) knellen [SGV (1914)] III-1-2
kneu heivink: heivink (Kessel) Hoe heet de kneu? [DC 06 (1938)] III-4-1
kneuzen blutsen: blutse (Kessel) blutsen [SGV (1914)] III-2-3
knie knie: kne. (Kessel), knie (Kessel, ... ) knie [DC 01 (1931)], [RND], [SGV (1914)] III-1-1